donderdag 18 april 2024

Rozenbottels en koningsrupsen


Van voetbal heb ik nooit gehouden. Ik herinner me één partijtje in de Willem van Hembyzestraat (Geuzenveld, Amsterdam-West) waarin mijn fantasie werd aangejaagd door het spel en ik me verbeeldde een geweldige en beroemde speler te zijn. Zoals ik over van alles kon dagdromen kon ik dat ook over voetbal.
Eén keer en daar bleef het bij.
Ik ben dan ook nooit naar een voetbalwedstrijd geweest. Mijn jongste broer heeft mijn zoon ooit meegenomen naar Ajax omdat hij vond dat het bij de opvoeding van een jongetje hoorde en ik als vader tekortschoot. Mijn enige herinnering aan een voetbalveld gaat over rupsen.
We zaten in het gras aan de kant. Ome Sjaak volgde het spel enthousiast. Hij juichte en nodigde me met zijn blik uit om mee te juichen. Zijn zoon, mijn buurjongetje en vriendje Marcel, speelde mee. Maar mijn aandacht was elders. In een glazen potje.
Het deksel was met een vork doorgeprikt om lucht door te laten. Op bladeren van liguster en hondsroos kropen geheimzinnige diertjes heen en weer. Sommige naakt en groen, andere borstelig behaard en feestelijk zwart, wit en oranje van kleur. De laatste vond ik het mooist. Koningsrupsen noemden we ze. Ik had ze verzameld in de struiken bij de bejaardenwoningen aan de Jacob van Weesenbekestraat. Daar krioelde het ervan. Ik heb ze nooit tot verpoppen kunnen krijgen want het glazen potje was geen goede habitat. Misschien waren de gaatjes te klein, misschien had ik niet de goede blaadjes erin gedaan. Misschien was mijn aandacht een dag lang elders. De kindergeest is beweeglijk als een vlinder. Een dag is lang voor een rups.

Veel later heb ik naar ze gezocht. Maar nooit vond ik ze meer. De rozenstruiken vertoonden wel aangevreten blaadjes maar de daders hielden zich verborgen. Ik weet dat aan mijn volwassen ogen, die de details van het donkere struikgewas niet meer konden zien of er niet genoeg geduld meer voor hadden. 
Of was de toen zo algemene rups soms uitgestorven? Van welke vlinder was die eigenlijk?
Als kind had ik ze niet voor niets koningsrupsen genoemd. Ik nam voetstoots aan dat deze bont bemantelde wormen dezelfde rijke kleuren droegen als hun fladderende ouders. Vlinders met oranje, wit en zwart waren er wel, genoeg zelfs. Maar hun kruipende nageslacht was onooglijk. Niks koninklijks aan.
In een vlinderboekje bij mijn vriendin vond ik ze terug. Het bleek om de larve van de donsvlinder te gaan, euproctis similis, een nachtuiltje, net zo onooglijk als de rupsen van kleine vos, distelvlinder of atalanta.

In 2006 maakte ik een liedje over deze magische jeugdherinnering. Daarmee was de magie verleden tijd want zo gaat dat. De tekortschietende woorden vervangen in het brein de niet verbale ervaring die zoveel rijker was. Beter kun je geen liedjes maken over wat je lief is. 
Het liedje kwam terecht op de cd Het monster van de Sloterplas. Anders dan andere liedjes van die plaat heb ik het nooit live gespeeld. Een goede vriend van me vond het niet mooi. En ik had toch al zo mijn twijfels. Ik had die jeugdherinnering met rust moeten laten.

Morgen presenteren we het negende deel van ons literaire jaarboek voor Nieuw-West: Tussen Andreasplein en Zwarte Pad. In de aankondiging staat dat ik wat Tuinstadliederen zal zingen. In die liedjes die ik al zo vaak heb gezongen heb ik niet zoveel zin en mijn zoon is verhinderd, dus de complexere stukken van ons laatste Tuinstad-album vallen ook af. Waarom niet, dacht ik, waarom niet een paar van die verwaarloosde liedjes het podium gunnen?
Zo leef ik al een week met Rozenbottels en koningsrupsen en het gaat me steeds beter bevallen. De herinnering komt beetje bij beetje terug. En zélfs, al zingende, een vleug van de betovering.


Belangstelling? Zie HIER

Geen opmerkingen: