Taal is niet om te spelen zei Lennaert Nijgh ooit, toen zijn kroegmaten hem vroegen waarom hij nooit meedeed met het zaterdagse cryptogram. Een vreemde opmerking uit de mond van een man die in zijn jonge jaren grossierde in acrostichons en andere rederijkerspoezië, maar hij zal bedoeld hebben dat taal voor hem te kostbaar was om te verkwisten aan puzzels.
Aan zijn woorden moest ik denken tijdens het Groot Dictee.
Ik had besloten om ook maar eens gezellig mee te doen. Ik ben een redelijk goede speller: zelfs alle lukrake regeltjes met verbindings-n’en en koppeltekens krijg ik er langzamerhand in dankzij de spellingscontrole op mijn laptop. Bovendien is mijn hoofd een wandelende thesaurus vol half vergeten woorden, die ik grotendeels voor mezelf houd; nu en dan strooi ik er een door mijn taal om de lezer of luisteraar te prikkelen, als een snufje van een kostbare specerij.
Ik zette me op de bank met papier en pen, een kerstkransje en een glaasje cassis. Qua spellen viel het mee. Ik sprong naast het przewalskipaard doordat ik het net als in het Engels met een hoofdletter spelde; ik vergaf het mezelf dat ik ‘streste’ een s te veel gaf, en dat ik een verdwenen woord als verbiage niet kende, en met verbillage verkeerd gokte.
Maar dan die andere regel, die nieuwe. Na zin 4 moesten we niet alleen op spelling letten, maar ook grammaticale en logische fouten onderstrepen. Maar, kon ik niet nalaten te denken, waarom pas na zin 4? In zin 1 stond toch al: ‘Na koffie gedronken te hebben, begon het Groot Dictee’. En dan dat ‘zich irriteren’ in zin 4? Zou Van Kooten dat wél goed Nederlands vinden, of was hier iets anders aan de hand? Ik zou later, bij rustige nalezing, ontdekken dat deze bastaardtaal wel degelijk een functie had in zijn betoog, maar op dat moment vertroebelde de opduikende vraag mijn gedachten, zodat ik in het laatste gedeelte wat fouten miste; ook daarvoor schonk ik mezelf ogenblikkelijk vergiffenis, want de tekst was op het eerste gezicht wartaal - ik kon mijn kop niet bij de betekenis van wat ik daar las houden (als die er al was) en derhalve was het moeilijk er logische inconsequenties uit te ziften. Met andere woorden, het geheel was al zo’n krankjoreme (voorkeurspelling Rookzanger) concoctie van merkwaardig taalgebruik dat de beoogde missers er niet bepaald uitsprongen, het wiewauwde (dat schijnt wemelen te betekenen) hier van de onzinnigheden. Soms waren die blijkbaar leuk bedoeld, zoals ‘zodan’ in plaats van ‘zoals’, dat volgens Van Kooten de moeilijkheid moest illustreren die onze landgenoten hebben met het uit elkaar houden van als en dan. Maar heeft u ooit iemand zodan horen zeggen? Nee toch?
Ik begon me steeds meer te ergeren (of mocht ‘zich irriteren’ toch ook, het werd immers niet als fout aangestreept in zin 4?) aan het dwangmatige leuk doen van de voormalige cabaretier, die sinds de scheiding van zijn sympathieke wederhelft Wim de Bie meer en meer begint te lijken op de zelfingenomen betweter die hij ooit zo mooi persifleerde. Het hele dictee leek maar één ding te willen zeggen: kijk mij eens slim zijn. Bovendien houd ik niet erg van woordspelingen en wantrouw ik degene die zich eraan te buiten gaat: hij of zij probeert niet anderen te vermaken maar verlustigt zich in zijn eigen spitsvondigheid. Zie het zelfvoldane lachje dat verscheen op Van Kootens gezicht toen hij zijn magistrale vondst gerianiums toelichtte voor wie te dom was die te doorzien.
Nee, leuk vond ik het niet, dit dictee, en nuttig ook niet. Eerlijk gezegd geloof ik zelfs dat het de goede zaak schade kan doen. In deze vorm speelt het de tegenpartij, degenen die onverschillig staan tegenover goed Nederlands en het liever voor straattaal en Engels zouden willen verruilen, alleen maar in de kaart. Zie je wel, correct Nederlands is een zaak van elitaire, buiten de werkelijkheid staande grappenmakers, hoorde ik ze denken. Niet belangrijk. Niet een club waar je bij wil horen. Niet een omgeving wier regels je je eigen wilt maken om verder te komen in de wereld.
Met zo’n mallotig (of zelfs lammenadig) spelletje als hoogste instantie, ben ik bang dat de ouderwetse taalvaardigheid een zinkend schip is. Aan het roer staat een kapitein in een te ruim uniform, epauletten op de schouders, operettesk goudgalon op de revers, de gezwollen borst vol medailles en blikken erekruisen. Hij roept verwarrende en tegenstrijdige bevelen zodat het schip alleen nog maar meer water maakt. Af en toe zwabbert de boot vervaarlijk, want hij stuurt met één hand: met de andere maakt hij een zelfje, dat hij trots een otofoto noemt. Kees van Kooten heet hij. Ik weet dat hij bijkans heilig is in Nederland, dus u zult me wel een ketter vinden als ik dit zeg: onze Kees, vroeger was hij een geniale komiek. Nu dreigt hij te zinken door het gewicht van zijn eigen pretenties. Wie zegt er wat van? Red hem, emendeer hem!
6 opmerkingen:
In grote lijnen ben ik het wel met je eens, Rookzanger. Ik vond het dictee ook nogal geforceerd. Gisteren en vandaag stond er het één en ander over in de krant. Onder andere de verklaring voor de foute eerste zin. Dat was dus om de toon te zetten voor de oplettendheid die na zin vier moest worden betracht.
Hoe dan ook: we zijn duidelijk niet alleen in onze kritiek.
Overigens deel ik met Lennaert Nijgh de weerzin tegen cryptogrammen. Ook dat gegoochel met taal van Battus (één van de alter ego's van Hugo Brandt Corstius, destijds) irriteerde me bovenmatig.
Inderdaad: daar is taal niet voor. Wat mij betreft dan, hè..
Niet om de toon te zetten, maar als voorbeeld van een betreurenswaardig taalverschijnsel. 'Koot' zegt het zelf, in zin 2 en 3: zowel 'dit piteuze zinnetje' als 'zulke lammenadige anastrofes' slaat op de eerste zin, die voor alle duidelijkheid dan ook beter tussen aanhalingstekens geplaatst had kunnen worden. Je moet verdomme academische tekstanalyse erop loslaten om het te kunnen begrijpen. Geforceerd, dat is exact het woord.
Ik heb nog ooit Battus geprobeerd te attenderen op mijn recordpoging "kooiooieuier" (de uier van een in een kooi gehouden ooi), dat toendertijd nog wel, maar tegenwoordig helaas geen correct Nederlands meer is.
"Taal is niet om te spelen".
Lennaert werkte met taal. Cryptogrammen heeft volgens mij veel weg van losse moppen tappen. Dat is een ander register dan het vertellen van een verhaal, het maken van een weefgetouw.
Ik denk dat veel teksten van Lennaert onderdeel zijn van een verhaal.
Let bijvoorbeeld op, hoe vaak in zijn teksten één of meer klokken luiden. Een bekend voorbeeld is 'Malle Babbe'. Volgens mij vormen die klokken een rode draad.
In een van zijn allerlaatste teksten luidt een klok onder water.
Een bekende rode draad is "er komen andere tijden". Maar dat wil niet zeggen, dat het de enige rode draad is. Wel, dat men een rode draad kan verwachten.
De teksten van Lennaert lenen zich volgens mij uitstekend voor een exegese van bijna Bijbelse proporties. Volgens mij omdat Lennaert goed met die wereld bekend was en zich erdoor liet inspireren.
Dat zijn kat Meneer "katholiek" was, bijvoorbeeld, gaat verder dan een flauwe woordspeling op het woord "kat". Lennaert was zelf gefascineerd door die wereld.
Dat de woorden "kat" en "katholiek" toevallig op elkaar lijken, dat wist Lennaert te benutten op een manier die verder gaat dan het flauwe taalgrapje dat het grote publiek erin zal zien.
(In zijn column 'Dokter', uit 2002, staat: "misschien projecteerde ik mezelf wel in mijn kat. En ik had eens gelezen dat zoiets helemaal niet mag van de Riagg.")
Volgens informatie verzameld door Peter Voskuil ('Testament'), kon Lennaert een psychedelische roes bij zichzelf oproepen, sinds zijn vroege jeugd. Dit doet mij denken aan de wereld van profetieën en orakels. En dat gaat beduidend verder dan wat losse taalgrapjes, zoals bij cryptogrammen.
Toen Lennaert voor mij een boek signeerde ('Ik doe wat ik doe') schreef hij:
"Voor Daniël, ter vertroosting in de Leeuwenkuil. Lennaert Nijgh, 23 september 2000".
Mijn eerste reactie was een teleurstelling, die met mijn ogen moeilijk kon verbergen. "Daniël in de leeuwenkuil" was voor mij inmiddels een veel te vaak gehoorde, flauwe grap.
Pas na zijn overlijden kregen deze van de Bijbel geleende woorden een diepere betekenis voor mij. Daniël wordt beschermd door een engel. Toen ik daaraan dacht was, voor mij, de "Engel" gekomen.
Mede dankzij die woorden heb ik op de een of andere manier het gevoel dat Lennaert bij me is, ter vertroosting. Op een manier alsof de "oo" in "vertroosting", twee ogen zijn die me aankijken. En, om maar door te draven, een "roos" is een bloem waarover Lennaert een tekst heeft geschreven.
Maar wellicht zit ik nu in een psychedelische roes. :)
Ik denk dat Lennaert als dichter, los van de muziek, verrassend knap is in zijn woordenkeuze.
Of een interpretatie bedoeld is of niet, dat doet er eigenlijk niet toe. Feit is, voor mij, dat zijn werk er zich opmerkelijk goed voor leent. Al zou zijn werk maar als een spiegel zijn, waarin de lezer vooral zichzelf ziet.
En draaf ik te ver door, dan is er de "toren van zout". Geen korreltje zout, maar een hele toren vol.
Die interpretatie, jaren na zijn overlijden, gaf me een hele andere kijk op die voorheen voor mij beangstigende, rijzende toren. Het was alsof Lennaert naar me lachte, vanwege mijn kinderlijke angst voor hem tijdens onze ontmoetingen. Waar was ik bang voor?
(En misschien zou Lennaert nu lachen, nu een kat zonet dat voor mij kostbare boek van mijn bureau af heeft geduwd.)
Een angstig moment was bijvoorbeeld de intens doordringende blik waarmee hij mij een keer aankeek, kijkend door zijn handen als kokertjes, toen hij een oehoe nadeed. Ik deinsde ineen.
Was ik bang voor hem of voor mijzelf? Ik was bang dat hij tot in de uithoeken van mijn ziel keek.
Dat was niet alleen maar Lennaert. Hij werkte met de oerkracht van een doordringende blik, in de vorm van grappig entertainment zoals het nadoen van een uil. De rest was een confrontatie met mijzelf. Het publiek werd als het ware een spiegel voorgehouden.
(wordt vervolgd)
(vervolg)
Een kracht van Lennaert Nijgh is voor mij, dat zijn werk en nagedachtenis op de een of andere manier blijft corresponderen met mijn leven. Zelfs al is dat een illusie.
Zo'n kracht gaat veel verder dan een cryptogram, waarin de woordspelingen als los zand voorbij komen.
Cryptogrammen zijn als los zand.
Lennaerts werk is als een spiegel.
("zoals het zand tot spiegels werd", om Boudewijns 'Nacht en ontij' maar te citeren) :)
PS. Een "hele andere kijk" moet zijn een "heel andere kijk".
De oehoe-truc van Lennaert, het kijken door kokers zoals men ook een verrekijker nadoet, doet de pupillen van de ogen groter lijken dan ze zijn.
Ook maakt deze truc mogelijk, om iemand in gezelschap van dichtbij aan te kijken zonder dat anderen die blik kunnen zien.
Maar dit terzijde.
Een reactie posten