dinsdag 21 mei 2013

PARAPLU


Als kind kon ik soms dagenlang met mijn vriendjes buiten spelen. Ik was dan het middelpunt, de bedenker en aanjager van ons spel. Van onze geheime jongensbendes was ik altijd de baas. Ik bedacht de regels en gaf de opdrachten. Maar lang duurde dat nooit. Altijd kwam er een morgen dat mijn vriendjes gretig aanbelden en teleurgesteld weer afdropen. Mijn moeder had ze op mijn verzoek afgewimpeld. Ik trok me terug op de bank en las, intens gelukkig om alleen te zijn. Er was geen sprake van dat ik me liet overhalen om toch als indiaan of roverhoofdman de straat op te gaan: ik kon het gewoon niet.
Achteraf herken ik het patroon heel goed. Ik was beurtelings introvert en extravert. Ik wisselde als een hagedis van huid. Bipolair, zou ik nu zeggen - als het niet zo was, dat ik me in beide stemmingen, de teruggetrokken en de uitbundige, als een vis in het water voelde.
Als volwassene ligt dat allemaal veel ingewikkelder. Zeker in deze wereld van virtueel schijncontact. De afgelopen dagen heb ik als een bezetene zitten tikken. Vrijwel in isolement. Een tekstklus met een krappe deadline. Tussentijds mailde ik verwoed en mengde me vurig in het publieke debat. Woorden bleven stromen. Zeg maar spuiten: een idee plopte tevoorschijn en hup, daar was weer een stuk tekst. Weggezogen uit mijn omgeving oreerde ik druk voor een onzichtbaar auditorium. Toen opeens was het op. Dat mijn hoofd moe was is een understatement. Eerder voelde het beurs en mishandeld.
Ik dwong mezelf de computer uit te zetten en concentreerde me een half uur op mijn ademhaling, in kleermakerszit op mijn meditatiekussentje. Daarna was het razen van mijn gedachten wel over, maar te zeggen dat ik sereen was zou een leugen zijn; ik voelde me leeg, uitgewrongen.
‘Weet je het nou nog niet?’ zei ik verwijtend tegen mezelf. ‘Jij deugt niet voor polemiek en publiek debat. Je laat je meeslepen en houdt er een kater van over. Zit deze overvolle wereld soms te wachten op de opinies van de zelfbenoemde cultuurfilosoof Rookzanger? Nee toch? En zeg nou eens eerlijk, kan het je diep in je hart écht iets schelen, al die kwesties waar je je zo druk om maakt?’
Ik moest het antwoord schuldig blijven en trok me in bed terug met een boek. Ik koos opzettelijk voor een saaie thriller van Donna Leon.
De volgende morgen regende het. Mijn vriendin arriveerde, we zouden een kunstroute op de Westelijke Eilanden gaan lopen. Terwijl ik haar koffie met hete melk gaf zei ik: ‘Ik weet nog niet hoe mijn stemming zich vandaag zal verhouden tot de buitenwereld.’
Daar moest ze erg om lachen, hoewel ik het serieus bedoeld had.
Voor we weg gingen bekeek ik, verslaafd als ik ben, nog even mijn mail. Op Facebook was een vreemd bericht. Madelon, dierbare kliniekgenoot in het verre Maastricht, had zonder commentaar het liedje Gold van Spandau Ballet op mijn muur geplaatst. Ik klikte het YouTube-filmpje aan en hoorde: ‘Gold, always believe in your soul.’
Terwijl we onder een te krappe paraplu van atelier naar atelier liepen spookte dat liedje als soundtrack door mijn hoofd. Ik dacht aan wat de kliniek ons had proberen bij te brengen, aan innerlijke kracht, aan geloof in jezelf. Always believe in your soul. Jaja, maar waar zat die ziel dan? Waar ik haar meende te kennen voelde ik nog steeds een lege plek. Ondertussen wandelden we door. Mijn vriendin loopt snel, ik rustig. Onder één paraplu is dat lastig. Je stelt je pas bij en past je aan. Je bent daardoor wel erg samen. Onderweg zagen we de kleurige, pietepeuterige binnenwereld van menig kunstenaar. Vooral zagen we de grootse grauwe uitzichten op de oude houthavens. De ateliers waren bij de mensen thuis en je woont daar mooi, op het Prinsen- of Bickerseiland. Maar de regen bleef stromen en uiteindelijk waren we moe en prikkelbaar en wilden we naar huis. We reden nog even langs de Albert Heijn, ik kookte, we aten, mijn vriendin bracht mijn dochter naar het station.
Ik had niet bepaald het gevoel iets zinnigs gedaan te hebben die dag. En toch merkte ik, toen ik weer alleen was, dat die akelige holte daarbinnen weer gevuld was. Ik nestelde me in een stoel en voelde me veilig en behaaglijk. Ik klikte de tv aan en belandde in een documentaire over Lee Towers. Ik vond het een geweldige kerel. Hij ontroerde me. Glimlachend zag ik de film uit.
Verwonderd zag ik mezelf daar zitten, rozig monkelend zonder dat ik één drup wijn had gedronken. Waar was in ’s hemelsnaam mijn cultuurpessimisme gebleven?
Ik zal het u zeggen: op de vuilnisbelt waar ik ook mijn ontevreden eenzaamheid had achtergelaten. Naast de hagedissenhuid van mijn virtuele schijngestalte.

Geen opmerkingen: