dinsdag 27 november 2012

VOETSTUK

Het doet pijn als je een jeugdheld van zijn voetstuk ziet vallen. Liever dan in gruzelementen om je heen op de vloer, had je hem je hele leven daarboven op die piëdestal willen houden, versteend in een heroïsche houding.
Min zuster overkwam het afgelopen weekend. Ze las een stuk in de Volkskrant over de pas verschenen biografie van Jean Dulieu en had meteen spijt. Die aardige pijprokende meneer met zijn montere vlinderdasje bleek in werkelijkheid een onsympathieke zwakkeling te zijn, een neurotische dweper en een verbitterde driftkop. De in prachtige pasteltinten geschilderde wereld van Paulus de Boskabouter was voor haar na het lezen van dat ene artikel voorgoed besmeurd. In je jeugd lees je zonder enige argwaan, dus zo’n vlek komt hard aan, die poets je nooit meer weg.
Mij deed het van zijn sokkel donderen van Jan van Oort, zoals hij in het echt heette, gek genoeg niet zo veel, hoewel zijn magnum opus Paulus en de eikelmannetjes toch zowat het summum van jeugdsentiment was, ik verdween in dat boek. Misschien komt dat doordat Dulieu’s boeken toch echt kinderboeken zijn; en illusies over mijn kindertijd heb ik allang niet meer.
Moeilijker had ik het met de menswording van Marten Toonder, maar die ging gelukkig geleidelijk. Stukje bij beetje leerde ik in de loop van mijn volwassen leven dat de bouwmeester van de Bommelwereld minder prettige kanten had, dat hij lang niet alles zelf tekende en schreef, en dat hij bepaald niet de milde en wijze oude meester was, de alwetende en alles kunnende opa, waarvoor ik hem gehouden had. Toch was ik nog behoorlijk ontdaan toen ik de briefwisseling tussen Toonder en Dick Matena las en meer dan een glimp kreeg in het maar al te menselijke, tekortschietende brein van de mijn voormalige held.
Nee, van jeugdhelden kun je maar beter niet te veel te weten komen.
Met idolen die je op latere leeftijd leert kennen gaat het heel anders. Waarom?Misschien omdat je als volwassene al een gezonde dosis scepsis hebt en iemands werk niet werktuigelijk met zijn persoon vereenzelvigt. Ik ben pas laat een Maigretlezer geworden. En toen ik zo verslingerd raakte aan die boekjes dat ik de auteur erachter wilde ontmoeten was ik eerder gefascineerd dan teleurgesteld toen ik een heel merkwaardige man leerde kennen, een erotomanische sfinx, een overkokend vat vol tegenstellingen, een door en door egocentrische man met een groot hart. Ik kon niet genoeg over hem lezen, en hoewel hij me niet sympathiek was werd hij me dierbaar: de wereld was rijker geworden doordat Simenon erop rond gelopen had.
Dat ook hij me teleur kon stellen had ik niet verwacht. En toch gebeurde het, bij het lezen van Maigret in New York. Dat boek viel zo uit de toon bij de rest dat ik iets moest wegslikken. Het was jolig, melig en breedsprakig. Niets van de korzelige, in zijn eenvoud suggestieve no nonsense-stijl die de Maigrets zo goed maakt. Bij de herlezing, een tijdje geleden, kreeg ik opeens argwaan. Zou soms de vertaler schuldig zijn aan deze leutigheid? Ik kon me eigenlijk niet voorstellen dat Simenon voor één boek de kneuterige toon van de jaren vijftig had overgenomen. Ik keek voorin. ‘Vertaling Dick Bruna’, stond er. Aha! De tekenaar van Nijntje had prachtige omslagen voor de reeks Maigrets ontworpen. Zou hij soms ook eens zijn hand op een vertaling hebben willen proberen, en door zijn vader, de uitgever van de serie, in staat zijn gesteld iets te doen waartoe hij eigenlijk niet capabel was? Zou hij het boek brutaalweg hebben herschreven in de stijl van de toen populaire Havank? Simenon hebben opgeleukt?
In een antiquariaat vond ik het Franse origineel, Maigret à New York. Ik kon niet wachten om mijn vermoeden te verifiëren. Thuis zocht ik een willekeurige passage die me had geërgerd op en vergeleek die met het oorspronkelijke Frans. Eerst laat ik u gruwen van de versie van Dick Bruna:

‘En toen begon hij weer te knipogen wat Maigret zo’n smeuiïge uitdrukking deed produceren, waarvan wij zouden zeggen dat er geen woord Frans bij is, maar dat zullen ze in Parijs wel anders noemen. Griesmeelpudding grijnsde zoet-zuur.’

En wat staat er in het Frans?
Welnu: helemaal niets. De hele passage is erbij verzonnen, inclusief dat jolige bijnaampje ‘griesmeelpudding’, dat tot kotsens toe verwijst naar een dikke New Yorkse inspecteur.
En als, op dezelfde bladzij, Bruna schrijft: ‘Op dat moment begon de griesmeelpudding weer te glunderen en blies Maigret een donderwolk’, noteert Simenon eenvoudig: ‘Maigret grommela en allumant sa pipe: Non.
‘Nee, bromde Maigret terwijl hij zijn pijp aanstak.'
Zo ken ik Simenon weer. Helden mogen wat mij betreft best van hun voetstuk vallen, maar vertalers mogen hen daar niet bij helpen.


(Morgen leest u, ter gelegenheid van zijn tienjarige sterfdag, iets over een andere jeugdheld van mij, Lennaert Nijgh)

2 opmerkingen:

Roberto zei

Het zijn er drie in totaal, zie ik in de catalogus van de Koninklijke Bibliotheek: Maigret in New York, Maigret met vakantie, Chez Maigret en Het eerste onderzoek van Maigret. Dat zijn weliswaar vier titels, maar de laatste twee zijn hezelfde werk.

Jan-Paul van Spaendonck zei

Zou dat verklaren waarom ik 'Maigret met vakantie' nogal slap vond en 'Het eerste onderzoek van Maigret' (een verhalenbundel) praktisch onleesbaar? Ik citeer uit het eerste: 'Het was augustus, een meedogenloze zonnestraal priemde net zo lang tussen de rood pluchen gordijnen door in Maigret's oog tot zij de overwinning behaald had en een hoofd met een verwarde bos haren zich al kreunend en kauwend omdraaide.' Gelukkig zijn de 'vaste' vertalers van de reeks (o.a. het echtpaar Romijn en het 'wonderkind van vijftig' Halbo C. Kool) adequaat, anders zou ik de hele reeks in het Frans moeten herlezen. Wat toch moet, eigenlijk, natuurlijk.
Bij de zoon van vertaler Pierre Dubois heb ik ooit een door Simenon gesigneerde pijp gezien, die ik zeer begeer, en ooit ga stelen.