vrijdag 7 juni 2024

SARCOFAAG



Verscholen achter mijn vleugel ligt, dicht opeengestapeld in een lage muurkast en balancerend op een afgedankte pianokruk en een bureaustoel, mijn verzameling bladmuziek. Het is een chaotisch archief vol stofnesten. De sarcofaag van een werkend leven.
Verreweg het meeste van wat daar ligt zal ik waarschijnlijk nooit meer nodig hebben. De enorme collectie vergeelde Napolitaanse liedjes, de partituren van frivole operettes en merkwaardige opera's, de ringbanden met kopieën, gebruikt voor recitals van lang geleden. 


Wat ik nog wél nodig heb af en toe, kan ik niet, of pas na lang gebukt zoeken vinden. De liederen van mijn favoriete componisten, van de Duitse klassieken via Liszt en Duparc tot Ravel en Debussy. Ze liggen bedolven onder mappen en bundels vol onzin.
Toen ik gisteren een halfuur vergeefs had gezocht naar een lied Amsterdam van Paul F. Sanders (1891-1986) op tekst van Marsman, met een mooie houtsnede van Frans Masereel op het voorplat (ik zag het nog zó voor me, het was een uitgave van Broekmans & Van Poppel uit 1924), besloot ik dat deze zomer een geweldige gelegenheid is om die boel eens goed uit te mesten. Weg met die stoffige ballast! Op schoon schip de einder tegemoet. 

Bij de eerste stapel die ik uit de kast tilde merkte ik meteen dat het niet eenvoudig zou zijn. Er doken onuitgenodigd herinneringen op aan bijna vergeten zaken; zaken die me toen zeer hadden beziggehouden.
Ik licht er vanmiddag twee uit, om mezelf ervan te overtuigen dat het stof zich niet voor niets al die jaren op die dingen heeft verzameld.


Met Margareth Iping en haar Vrolijke Troep deed ik in de jaren negentig een kindervoorstelling: Het mooiste lied van de wereld. Klassieke liederen vertaald in het Nederlands en gearrangeerd voor sopraan, bariton, dwarsfluit, accordeon en gitaar. Om redenen die ik nooit goed heb kunnen begrijpen trad ik op in een door een Gentse ontwerper gemaakt stierenvechterskostuum. De Vlaamse verhalenverteller Mia Verbeelen praatte het programma aan elkaar. We waren bij een goed impresariaat en deden tientallen voorstellingen, zowel in theaters als op scholen. De kinderen smulden ervan en onze educatieve missie was geslaagd. Ik denk dat het cassettebandje dat we ervan verkochten met afstand mijn bestverkochte geluidsdrager is. Helaas zullen die talloze bandjes (met hoesje van mijn toen zesjarige dochter Rosanne) nu wel allemaal weggegooid of kapot zijn. Gelukkig heb ik er nog een cd van.


Jaren later wilde Margareth met dezelfde bezetting een vervolg maken. Arrangementen van wat klassieke musici "lichte muziek" noemen: Gershwin, Weill, chansons, het repertoire van Sinatra. Het moest From Berlin to Broadway gaan heten. Het kwam tot twee try outs. Ik haalde de hoge G (voorheen mijn handelsmerk) aan het eind van It ain't necessarily so niet meer en moest die vervangen door de genoteerde E, die er eerlijk gezegd ook nogal stroef uitkwam. Er kwam een demo. En een tv-optreden: Youkali van Weill, waarin ik Margareth op gitaar begeleidde en dus geen hoge noten hoefde aan te spreken. Veel glamourfoto's kwamen er ook, en op kosten voor kostuums werd niet gespaard. Mijn zoot suit heeft nog lang in de kast gehangen tot ik er definitief te mager en later juist weer te dik voor was geworden.
Maar From Berlin to Broadway kwam niet van de grond. Kinderzorg bij leading lady Margareth en accordeoniste Marieke en andere zorgen bij ondergetekende die toen juist gescheiden was. Wat rest is die gekreukelde flyer.

Norbert Wissing leerde ik eind jaren tachtig kennen. Hij zocht naar een bariton die de titelrol van zijn opera in wording Fassbinder zou gaan zingen. Hij kwam naar me luisteren tijdens een repetitie in Studio Korte Leidse waar ik destijds vaak te vinden was. Buiten vroeg hij me wie mijn favoriete dichters waren. Hij wilde een liederencyclus voor me schrijven. Ik liet de regen over mijn groen leren jack stromen en droomde van een glanzende carrière. J.C. Bloem, zei ik. Die vooral. En ik smokkelde Eksteen er ook tussen. 
Het werd een vreemde vriendschap, als je dat zo wilt noemen. Die liederen kwamen er, ik voerde ze uit met musicoloog en pianist Lodewijk de Weerd die ik via Norbert had leren kennen. Tot mijn verrassing ontdekte ik onlangs dat een radio-opname ervan online staat. Luister HIER. 

Over de opera in wording werd flink gebrainstormd, zo goed als over andere projecten. 
Norbert woonde in de Bijlmer. Ik kon hem niet goed plaatsen en niet goed duiden. In hem zag ik een mengeling van wat in mijn ogen bluf en charlatanerie was en van werkelijk talent. Misschien was ik te burgerlijk om over zijn omstandigheden heen te kunnen stappen. In zijn kale appartement lagen overal lege flessen en pizzadozen. Spinnenwebben en stofnesten domineerden de hoeken. Maar wel troonde er een enorme high tech bandrecorder met de allerbeste speakers. Daarop liet hij een opname horen van een strijkkwartet van hem, gespeeld door een gerenommeerd ensemble uit Duitsland.
Een piano bezat hij echter niet. Hoe vulde hij zijn partituren? Was hij werkelijk zo begaafd dat hij al die piepknor-muziek inwendig kon horen, of deed hij maar wat? Het zag er op papier professioneel uit - hij was, als slagwerker, compositieleerling geweest van Lex van Delden - maar de noten klonken nogal willekeurig, alsof het hem vooral ging om ritme en notenbeeld, en de eigenlijke klank er niet zoveel toe deed. 
Hij was, fysiek, enorm. Als zoon van een kok kon hij lyrisch worden over de onderschatte Baveroises en een vurig pleidooi houden voor spruitjes (quasi geblancheerd! Niet kapot gekookt!). Met kerstmis bakte hij zijn eigen brood en deelde dat rond aan vrienden. Ik heb hem ooit in een café een bestelde lap suddervlees met een vork op zien prikken van het bord dat hem werd gebracht, nog vóór het bord op tafel werd gezet. Bij mij thuis raakte hij zijn halve liters Grolsch niet aan tot ik de mijne had geleegd. Dan slokte hij zijn glas in één gulzige teug op en hield het omhoog voor een refill.
Fassbinder
ging niet door en het andere project waarin we betrokken waren (een megalomaan theaterstuk over Ierland waarover ik ooit nog eens hoop te vertellen) eindigde in rechtszaken en een paginagroot artikel in De Telegraaf. 

Ik verloor Norbert uit het oog. Jaren gingen voorbij. Ik hoorde dat hij aan lagerwal was geraakt en met schilderijen leurde langs de deur: in het Oostblok vervaardigde kopieën van oude meesters.
Nog meer tijd vloeide weg. Facebook verscheen. Norbert bleek ondertussen in een rolstoel te zitten. Een hersenbloeding. Wel was hij weer prominent componist. 
Van die teruggevonden radio-opname leerde ik dat hij zo gek nog niet was. Alle quasi willekeurige toonreeksen worden mooi in balans gehouden door modale melodieën en op kwarten gebaseerde akkoordsequensen. Ik had hem duidelijk tekortgedaan.
Hij stierf in 2019, nog geen zestig jaar oud.



Bij de derde foto: "I wanna be a fish" is de rap waarmee de voorstelling "Het mooiste lied van de wereld" opende. Gebaseerd op een liedje van Schubert, "Fischerweise" ofwel in onze vertaling: "De visser". Het werd opgenomen in een professionele hiphop-studio. De producer spoorde me aan om op willekeurige momenten "yo!" te roepen. Volgens mijn kinderen leek het of ik ene "Joe" aanriep.

Een sympathiek in memoriam over Norbert staat HIER.

1 opmerking:

Anoniem zei

Wat een prachtig verhaal. Zo leer ik nog eens wat.