vrijdag 21 juni 2024

Lekkage in het zendo


In het midden van de zaal stonden twee plastic emmers. Een blauwe voor een mop en een gewone witte. Normaal staat daar een brandende kaars. Hoe moet dat nou met het lopen, dacht ik. Ik keek omhoog en zag dat het plafond lelijk afgebladderd was boven de plek waar de emmers stonden. 
Iemand wilde behulpzaam de emmers weghalen. Nee, zei de juf, er is lekkage. Ze wees naar het plafond. 'Maar,' lachte ze, 'wat is er meer zen dan het druppelen van water?'
Even later zaten we in stilte. Een waterdruppel die in een halfvolle emmer valt vanaf vijf of zes meter hoogte klinkt niet als water. Het lijkt eerder of er met een latje gemept wordt. Wat is er meer zen dan het slaan met een end hout, dacht ik. 
Ik dacht wel meer hoewel ik probeerde dat niet te doen. 
Mijn vriendin en ik hadden een meningsverschil, of liever, we waren allebei van andere prioriteiten vervuld, en we waren die ochtend nog niet helemaal verzoend uit elkaar gegaan. Ik verweet mezelf dat ik niet over mijn slechte humeur heen had kunnen stappen. Ik was brommerig geweest waar ik begrip had moeten tonen. Dat moest voortaan anders.
Tsjak!
Natuurlijk was het niet mijn schuld, althans niet helemaal. Die k*-zomer was de boosdoener. Mijn vriendin mocht prioriteiten anders leggen zoals ze wilde - als het lekker weer was en ik in zoele blauwe luchten kon wandelen of op een bankje in de schaduw kon zitten lezen, deerde het me niet, dat onze vakantieplannen nog onduidelijk waren en dat zij zich nog niet wilde vastpinnen op data terwijl ik snakte naar reizen, naar weg zijn uit de gevangenis die de druilerige stad aan het worden was. 
Tsjak.
Ik riep mezelf tot de orde. Altijd naar andere omstandigheden verlangen, altijd de huidige de schuld geven van wat er allemaal niet deugde: als zenstudent was ik na al die jaren nog steeds een hopeloze beginner. Om mijn steeds opwolkende negatieve gedachten de pas af te snijden begon ik een vertrouwde mantra op te zeggen: "leeg, los, lucide...."
Tsjeng!
Daar was de bel al. Een beetje heser en zachter dan anders. We stonden op. De vrouw die de emmers had willen weghalen legde een paar matjes opzij, zodat we de kinhin konden doen om de emmers heen. Langzaam liepen we achter elkaar aan, met zo klein mogelijke stapjes. 
"Leeg, los, lucide..."
Tsjak.
Toen we weer zaten kwam een gedachte in me op die ik omarmde in plaats van weg te duwen. Waarom zou ik mijn gelijk willen halen? Ik zou een deemoedig appje sturen straks en schuld bekennen. Dat norse verzet tegen het onvermijdelijke moest stoppen, het leidde tot niets dan ellende. Flexibiliteit en empathie zou ik tonen. Wat je wilt hebben moet je eerst geven, Laozi zei het al.
Tsjak.
Het voornemen is vaak al genoeg om je geweten te ontlasten. Glimlachend ging ik zitten voor de volgende meditatieperiode.
Tsjak. De lat kwam neer. Mij deerde het niet. Ik kon er weer even tegen.


Afbeelding: Maartje de Sonnaville - uit: Filosofie Magazine, 27 juni 2017


vrijdag 14 juni 2024

Voorheen Rookzangers Notitieblog 53: Bloot

Samen met een groepje leeftijdgenoten ga ik wekelijks naar een zaal hier vlakbij om daar een klein uur te zitten zwijgen. Dat bevalt me al een decennium lang uitstekend. Ik voel me omarmd door gezelschap maar hoef niet te praten. Eenzaamheid in verbondenheid heet dat in Zen-taal. Na afloop trek ik mijn schoenen aan, groet kort, en ga mijns weegs; meestal richting park waar ik op een bankje verder ga met zwijgen.
Maar nu en dan vindt de Meester dat we elkaar beter moeten leren kennen en organiseert ze een koffie of een lunch, doorgaans aan het eind van het seizoen.
Gisteren was het zover. Ik zag er lichtjes tegenop.

In het café van het buurthuis was de lange tafel al gedekt. Ik had me gedwongen om rustig aan te doen maar was toch bijna de eerste. Alleen een nieuwkomer, een fitte zeventiger, was me voor geweest. Ik bestelde net als hij een cappuccino. 
Toen iedereen zat kwam het gevreesde voorstelrondje. Ik associeer dat vooral met mijn klinische opname en de nazorg daarvan. De juf wees mij aan om af te trappen. Ik hield het luchtig en refereerde aan mijn plezierige jaren in het clubje en dat ik zelfs C. , toch een van de absolute diehards, nog had zien komen. Na mij stelden de twee nieuwkomers zich voor. De fitte zeventiger als eerste. Ze bleken beiden recent hun partner te hebben verloren en vonden enig soelaas in de beoefening van onze meditatie. Tijdelijk. 
De volgende sprekers waren, aangestoken door deze ontboezeming, al even openhartig. Alleen C. beweerde niet te kunnen zeggen waarom ze aan Zen deed en wat het met haar deed. Ze deed het, vond het prettig, maar gek genoeg steeds moeilijker hoe verder ze kwam. Dat bewees haar superieure status, vond ik. Geen intellectuele verklaring, geen positieve riedel. Gewoon trouw zitten op dat kussentje.

De broodjes verschenen, liefdevol klaargemaakt door de vrijwilligers en met verse bieslook of rucola versierd. Het gesprek werd drukker. Mijn fitte buurman was universitair docent Nederlands geweest. Hij informeerde naar mijn beroep. Zanger? Daar hoorde hij van op. Hij vond me zo'n mysterieuze introverte man, hoe was dat te rijmen met het artiestenbestaan? Het was opeens stil geworden, iedereen keek mijn kant op.
Ik hoorde mezelf bedachtzaam vertellen over mijn beroepsleven en mijn vaak daarmee botsende persoonlijkheid. Het viel me onderwijl op dat ik eerlijk was en dat ik rustig bleef. Ik vergat niet af en toe mijn toehoorders aan te kijken.

Weer in het park voelde ik me anders dan normaal na zo'n blootstelling aan aandacht. Misschien voor het eerst sinds jaren had ik niet vanachter een neergelaten scherm met vreemden gepraat. Ook had ik het tegenovergestelde niet gedaan: ik had niet geprobeerd om leuk en onderhoudend te zijn, iets waarvan ik altijd een kater krijg. Het was wel een beetje geweest alsof ik daar in mijn blootje had gezeten. Iedereen keek naar mijn moedervlekken, mijn buik, mijn piemel, mijn tattoo. En ik vond het niet erg. Er was geen schaamte. Ik was te oud om verstoppertje te spelen en hier was ik veilig.

                                                                   ***

In mijn vorige blog schreef ik dat het titelblad van de liederen van Paul Florus Sanders waarnaar ik tevergeefs op zoek was, versierd was met een houtsnede van Frans Masereel. Inmiddels heb ik de liederen antiquarisch besteld en heb ik ze toegezonden gekregen. De grove belettering (géén afbeelding zoals ik me herinnerde) blijkt van de hand van beeldhouwer en graficus Jan Havermans (1892-1964). Dat staat althans in een meegezonden kopie van een artikel uit Mens en Melodie uit 1985.
In datzelfde gekopieerde artikel lees ik dat er in dat jaar drie exemplaren van deze zeldzame uitgave uit 1924 zijn teruggevonden en dat die, wegens die zeldzaamheid, een waarde vertegenwoordigen van 225 gulden per deeltje!
De boekhandelaar had de zin met dat bedrag onderstreept. Hij gaf daarmee aan: ik heb dit wel degelijk gelezen, en toch vraag ik maar 5 euro voor dit kostbare drukwerk.
Wat is er tussen 1985 en 2024 gebeurd dat er zoveel minder waarde wordt gehecht aan een puntgaaf exemplaar van de Drie liederen door Paul F. Sanders? 
Is kunst inderdaad een linkse hobby geworden? 



vrijdag 7 juni 2024

SARCOFAAG



Verscholen achter mijn vleugel ligt, dicht opeengestapeld in een lage muurkast en balancerend op een afgedankte pianokruk en een bureaustoel, mijn verzameling bladmuziek. Het is een chaotisch archief vol stofnesten. De sarcofaag van een werkend leven.
Verreweg het meeste van wat daar ligt zal ik waarschijnlijk nooit meer nodig hebben. De enorme collectie vergeelde Napolitaanse liedjes, de partituren van frivole operettes en merkwaardige opera's, de ringbanden met kopieën, gebruikt voor recitals van lang geleden. 


Wat ik nog wél nodig heb af en toe, kan ik niet, of pas na lang gebukt zoeken vinden. De liederen van mijn favoriete componisten, van de Duitse klassieken via Liszt en Duparc tot Ravel en Debussy. Ze liggen bedolven onder mappen en bundels vol onzin.
Toen ik gisteren een halfuur vergeefs had gezocht naar een lied Amsterdam van Paul F. Sanders (1891-1986) op tekst van Marsman, met een mooie houtsnede van Frans Masereel op het voorplat (ik zag het nog zó voor me, het was een uitgave van Broekmans & Van Poppel uit 1924), besloot ik dat deze zomer een geweldige gelegenheid is om die boel eens goed uit te mesten. Weg met die stoffige ballast! Op schoon schip de einder tegemoet. 

Bij de eerste stapel die ik uit de kast tilde merkte ik meteen dat het niet eenvoudig zou zijn. Er doken onuitgenodigd herinneringen op aan bijna vergeten zaken; zaken die me toen zeer hadden beziggehouden.
Ik licht er vanmiddag twee uit, om mezelf ervan te overtuigen dat het stof zich niet voor niets al die jaren op die dingen heeft verzameld.


Met Margareth Iping en haar Vrolijke Troep deed ik in de jaren negentig een kindervoorstelling: Het mooiste lied van de wereld. Klassieke liederen vertaald in het Nederlands en gearrangeerd voor sopraan, bariton, dwarsfluit, accordeon en gitaar. Om redenen die ik nooit goed heb kunnen begrijpen trad ik op in een door een Gentse ontwerper gemaakt stierenvechterskostuum. De Vlaamse verhalenverteller Mia Verbeelen praatte het programma aan elkaar. We waren bij een goed impresariaat en deden tientallen voorstellingen, zowel in theaters als op scholen. De kinderen smulden ervan en onze educatieve missie was geslaagd. Ik denk dat het cassettebandje dat we ervan verkochten met afstand mijn bestverkochte geluidsdrager is. Helaas zullen die talloze bandjes (met hoesje van mijn toen zesjarige dochter Rosanne) nu wel allemaal weggegooid of kapot zijn. Gelukkig heb ik er nog een cd van.


Jaren later wilde Margareth met dezelfde bezetting een vervolg maken. Arrangementen van wat klassieke musici "lichte muziek" noemen: Gershwin, Weill, chansons, het repertoire van Sinatra. Het moest From Berlin to Broadway gaan heten. Het kwam tot twee try outs. Ik haalde de hoge G (voorheen mijn handelsmerk) aan het eind van It ain't necessarily so niet meer en moest die vervangen door de genoteerde E, die er eerlijk gezegd ook nogal stroef uitkwam. Er kwam een demo. En een tv-optreden: Youkali van Weill, waarin ik Margareth op gitaar begeleidde en dus geen hoge noten hoefde aan te spreken. Veel glamourfoto's kwamen er ook, en op kosten voor kostuums werd niet gespaard. Mijn zoot suit heeft nog lang in de kast gehangen tot ik er definitief te mager en later juist weer te dik voor was geworden.
Maar From Berlin to Broadway kwam niet van de grond. Kinderzorg bij leading lady Margareth en accordeoniste Marieke en andere zorgen bij ondergetekende die toen juist gescheiden was. Wat rest is die gekreukelde flyer.

Norbert Wissing leerde ik eind jaren tachtig kennen. Hij zocht naar een bariton die de titelrol van zijn opera in wording Fassbinder zou gaan zingen. Hij kwam naar me luisteren tijdens een repetitie in Studio Korte Leidse waar ik destijds vaak te vinden was. Buiten vroeg hij me wie mijn favoriete dichters waren. Hij wilde een liederencyclus voor me schrijven. Ik liet de regen over mijn groen leren jack stromen en droomde van een glanzende carrière. J.C. Bloem, zei ik. Die vooral. En ik smokkelde Eksteen er ook tussen. 
Het werd een vreemde vriendschap, als je dat zo wilt noemen. Die liederen kwamen er, ik voerde ze uit met musicoloog en pianist Lodewijk de Weerd die ik via Norbert had leren kennen. Tot mijn verrassing ontdekte ik onlangs dat een radio-opname ervan online staat. Luister HIER. 

Over de opera in wording werd flink gebrainstormd, zo goed als over andere projecten. 
Norbert woonde in de Bijlmer. Ik kon hem niet goed plaatsen en niet goed duiden. In hem zag ik een mengeling van wat in mijn ogen bluf en charlatanerie was en van werkelijk talent. Misschien was ik te burgerlijk om over zijn omstandigheden heen te kunnen stappen. In zijn kale appartement lagen overal lege flessen en pizzadozen. Spinnenwebben en stofnesten domineerden de hoeken. Maar wel troonde er een enorme high tech bandrecorder met de allerbeste speakers. Daarop liet hij een opname horen van een strijkkwartet van hem, gespeeld door een gerenommeerd ensemble uit Duitsland.
Een piano bezat hij echter niet. Hoe vulde hij zijn partituren? Was hij werkelijk zo begaafd dat hij al die piepknor-muziek inwendig kon horen, of deed hij maar wat? Het zag er op papier professioneel uit - hij was, als slagwerker, compositieleerling geweest van Lex van Delden - maar de noten klonken nogal willekeurig, alsof het hem vooral ging om ritme en notenbeeld, en de eigenlijke klank er niet zoveel toe deed. 
Hij was, fysiek, enorm. Als zoon van een kok kon hij lyrisch worden over de onderschatte Baveroises en een vurig pleidooi houden voor spruitjes (quasi geblancheerd! Niet kapot gekookt!). Met kerstmis bakte hij zijn eigen brood en deelde dat rond aan vrienden. Ik heb hem ooit in een café een bestelde lap suddervlees met een vork op zien prikken van het bord dat hem werd gebracht, nog vóór het bord op tafel werd gezet. Bij mij thuis raakte hij zijn halve liters Grolsch niet aan tot ik de mijne had geleegd. Dan slokte hij zijn glas in één gulzige teug op en hield het omhoog voor een refill.
Fassbinder
ging niet door en het andere project waarin we betrokken waren (een megalomaan theaterstuk over Ierland waarover ik ooit nog eens hoop te vertellen) eindigde in rechtszaken en een paginagroot artikel in De Telegraaf. 

Ik verloor Norbert uit het oog. Jaren gingen voorbij. Ik hoorde dat hij aan lagerwal was geraakt en met schilderijen leurde langs de deur: in het Oostblok vervaardigde kopieën van oude meesters.
Nog meer tijd vloeide weg. Facebook verscheen. Norbert bleek ondertussen in een rolstoel te zitten. Een hersenbloeding. Wel was hij weer prominent componist. 
Van die teruggevonden radio-opname leerde ik dat hij zo gek nog niet was. Alle quasi willekeurige toonreeksen worden mooi in balans gehouden door modale melodieën en op kwarten gebaseerde akkoordsequensen. Ik had hem duidelijk tekortgedaan.
Hij stierf in 2019, nog geen zestig jaar oud.



Bij de derde foto: "I wanna be a fish" is de rap waarmee de voorstelling "Het mooiste lied van de wereld" opende. Gebaseerd op een liedje van Schubert, "Fischerweise" ofwel in onze vertaling: "De visser". Het werd opgenomen in een professionele hiphop-studio. De producer spoorde me aan om op willekeurige momenten "yo!" te roepen. Volgens mijn kinderen leek het of ik ene "Joe" aanriep.

Een sympathiek in memoriam over Norbert staat HIER.