vrijdag 17 mei 2024

VIERTEL




Een vriend vroeg me via Messenger hoe het ging, hij hoorde of zag zo weinig van me. Ik gaf toe dat ik wat stil was geweest in de openbare ruimte van het internet. Drukte, vakantie met familie en nog zo wat zaken hadden mijn aandacht naar elders verlegd. Maar vooral was ik na het maken van vier scheurkalenders een beetje "formuleermoe". Een echt writer's block kon je dat niet noemen maar het kwam in de buurt. Als ik dacht aan wat ik zou kunnen schrijven werd ik bij voorbaat moe. Waarom zou ik nog...? Alleen op vrijdagnamiddag met een glas wijn erbij lukte het me om de vertrouwde flux de plume wakker te roepen die tot op heden meer dan 1300 stukjes heeft opgeleverd. Met een kleine aanpassing kan ik me vinden in wat Martin Walser over het hoofdpersoon van Ein fliehendes Pferd zegt:

Er trank sein erstes Viertel immer ziemlich schnell, weil er, ohne etwas getrunken zu haben, nicht die geringste Lust hatte, den Mund aufzumachen.

Hij dronk zijn eerste glas altijd tamelijk snel, omdat hij, zonder iets gedronken te hebben, niet de minste lust had om zijn mond open te doen.

Die novelle van Walser waarover ik vorige week al iets schreef, heb ik afgelopen dinsdag uitgelezen. Op het balkon. Het is een herinnering aan lang geleden: meteen na het opstaan op het balkon (zwaluwen scheren over door de blauwe lucht) verder lezen in het boek dat me de avond ervoor uit de slaap heeft gehouden. De laatste jaren (of zelfs decennia) ben ik te alert of liever nerveus voor die luxe en kan ik pas lezen als de zelfopgelegde taken van de dag zijn gedaan. 
De luie zomersfeer van die dag zal eraan bijgedragen hebben, en ook het feit dat ik na een Hemelvaartvakantietje met mijn broers, een bezoek aan mijn neef en een lange zonnige middag in de tuin van mijn vriendin losgerukt was van mijn stream of consciousness: ik was vergeten waarover ik zo had lopen tobben in de dagen voor die zomer in mei. Iets met oud worden en sterfelijkheid waarschijnlijk want ik had niet voor niets dat boekje van Hesse besteld. 

Misschien kwam het wel door Walser zelf. Een vluchtend paard is een boek dat me in alle opzichten is bevallen. Het is psychologisch diepgravend, grappig, slim, raadselachtig, ontroerend en spannend. Het is me in jaren niet gebeurd dat ik het zo jammer vond afscheid te moeten nemen van de karakters die ik nog maar zo pasgeleden had leren kennen dat ik de neiging had het verhaal meteen een tweede keer te lezen. Er moest toch meer te weten zijn over Sabine en Helmut. De laatste, een 46-jarige academicus vanuit wiens perspectief we het verhaal meemaken, is tot de gebeurtenissen van dit boek aanvangen een meester in het ontwijken en verstoppen. Hij voelt zich pas veilig als men niets van hem weet. Hij heeft een buitenkant van ironische wellevendheid ontwikkeld die hem in staat stelt met mensen om te gaan zonder iets van zijn werkelijke persoon bloot te geven. Die werkelijke persoon is van de weeromstuit ook bijna verdwenen, behalve als een woordloos gevoel van ontspanning als hij alleen is. Tot... zijn tegenpool, zijn flamboyante jeugdvriend Klaus Buch het verhaal binnenwandelt. Meer zeg ik niet, lees het vooral zelf. 

Ook De kunst van het ouder worden ("Mit der Reife wird man immer jünger") van Hermann Hesse heb ik inmiddels uit. Het Nederlands bevat schandalig veel taal-, vertaal- en zelfs een flink aantal dt-fouten. Foei! Maar nadat ik me daaroverheen had gezet en vrede had gesloten met het feit dat het boek voor een flink deel bestaat uit gedichten die ik al kende viel het me tegen het einde toch mee. Er staan een paar mooie verhalende stukken in over Hesse's afgezonderde leven in de bergen van Ticino. Veel van zijn filosofieën en filosofietjes over het ouder worden zijn misschien op zichzelf niet zo opzienbarend, maar ze zetten je wel aan het denken. Je kunt je er instemmend bij aansluiten, je ertegen afzetten, er verder op borduren. Hoe dan ook is het troostrijk dat een begaafd letterkundige zich inspant om iets moois te zien in wat meestal toch als ongewenst verval wordt afgeschilderd. Ik kijk in de spiegel en denk: ik hoor bij een club, een heel bijzondere, bijna chique club.

Zo. Een stukje, getikt op de vrijdagmorgen. Zonder Viertel. Ik ben terug!


woensdag 8 mei 2024

Walser en Hesse


Mijn Duitse studievriend Gabriel bekende me toen ik hem jaren later weer tegenkwam, dat hij inmiddels genoeg had van het gedweep van de romantiek. Voor hem geen Eichendorff en Hesse meer, hoogstens nog wat Heine. Hij was tegenwoordig een groot fan van Martin Walser. Hij genoot van diens spitse ironie. Ik sloeg de aanbeveling op. Walser kwam nooit op mijn pad (dat bleef vooral door de Romantiek meanderen) maar toen hij vorig jaar, 96 jaar oud, overleed, dacht ik meteen - vluchtig - aan Gabriel. 
Vorige week besloot het lot dat het tijd werd dat ik naar Gabriel ging luisteren. In het boekenkastje in mijn straat lag Walser's novelle Ein fliehendes Pferd. Ik las de eerste alinea. Die sleurde me meteen het verhaal in. Ik nam het mee. De kunst van het ouder worden van Hesse, dat ik onlangs besteld had, viel behoorlijk tegen. Dit boekje leek me het perfecte tegengif voor de bitterzoete en vette wijsgerigheid van de schrijver die ooit Gabriel en mij tot elkaar had gebracht, tijdens diepe gesprekken in het Amsterdamse literaire café De Engelbewaarder, in de wilde herfst van 1975. 

Op Walser kom ik later terug. Wat beviel me niet aan Hesse? Berusting op z'n boeddhistisch is mooi en daar zocht ik ook precies naar. Maar Hesse lijkt in zijn aanvaarding van het ouder worden verbaal net zo ver te gaan als in zijn verheerlijking van het volle, bonte leven. Plastisch worden de gebreken uitgemeten, jicht, geitennek, artritis, de dood is een troostrijk voorland, niks ergs aan. Romantiek, wat u zegt. 
Bovendien blijkt weer dat Hesse een beter dichter dan essayist of romancier was. Beeld wordt op beeld gestapeld, metafoor op metafoor, en nog lijkt hij maar niet zijn knokige vinger te kunnen leggen op wat hij wil mededelen. Dat doet hij in zijn beknopte lyriek een stuk beter.
En de vertaling! Evert van Leerdam is germanist, dus hij lijkt de aangewezen kwalificaties te bezitten. De enkele aperte grammaticale fouten in deze bundel vergeef ik hem. Ik moet een enorme spagaat maken om over iets anders heen te kunnen stappen. De gedichten zijn letterlijk vertaald. Als proza dus. Op een enkele uitzondering na is er geen poging gedaan om metrum en rijm te behouden. Luiheid? Misschien onder het motto: het gaat om de inhoud, dat rijm leidt daar maar van af? De argeloze lezer denkt na dit boek dat Hesse een modernistisch dichter was, blank verse, parlando, maar niets is minder waar! Hij wortelde als dichter kniediep in de romantische traditie en vrijwel al zijn poëzie is vormvast. Dat gaf zijn lyriek juist zo'n kracht: door die beperking zag hij zich gedwongen zich zo concies mogelijk uit te drukken. 
En als het hielp, dan zou je die aanpak (gebruikelijk in dit soort bundels met gemengde stukjes en illustraties) nog wel kunnen gedogen. Maar soms lijkt het of de vertaler de kern mist van wat Hesse zo precies heeft opgeschreven. Of komt het omdat hij juist dit gedicht wél rijmend heeft vertaald?    

Oud worden

Al het spel dat de jeugd waardeert
en ook door mij eens werd vereerd,
haardracht, hemden, helm en zwaard,
en ook de meisjes waren 't waard.

Maar duidelijk zie ik nu pas
dat ik, oud van dagen,
dit alles niet meer kan verdragen.
Maar duidelijk zie ik nu pas,
hoe dit streven zinvol was.

Weliswaar vergaan lint en lokken
en heel de bekoring gauw,
maar wat ik daarvoor heb gewonnen,
wijsheid, deugd en warme sokken,
ach, ook dat is snel geronnen
en op aarde komt de kou.

Heerlijk is voor oude mensen
een warme kachel en rode wijn,
en dat de dood heel zacht mag zijn -
maar wat later, mag ik wensen!

Het origineel van de gecursiveerde strofe luidt zo: 

Aber nun erst seh ich klar,
Da für mich, den alten Knaben,
Nichts von allem mehr zu haben,
Aber nun erst seh ich klar,
Wie dies Streben weise war. 

Met andere woorden: Nu hij oud is en die ooit begeerde zaken niet meer kan hebben (voor zu haben, lees: zu haben ist) ziet hij er pas de waarde van in. Want, ook de gedoodverfde voordelen van de ouderdom gaan voorbij. Blijft alleen de troost van vuur, wijn, en een hopelijk zachte en niet te spoedige dood.

Oud worden 

Alles wat de jeugd graag ziet,
Ook voor mij was het veel waard,
Lokken, dassen, helm en zwaard,
En vergeet de meisjes niet.    

Maar ik zie veel later pas,
Nu dat ik, bedaagd in jaren,
Niets daarvan meer kan vergaren,
Maar ik zie veel later pas,
Hoe dat streven wijsheid was.

Wel verwelken lint en lokken
En hun charme veel te vlug;
Maar wat later is verschenen,
Wijsheid, deugd en warme sokken,
Ach, ook dat is gauw verdwenen,
En komt nimmer meer terug.

Oude mensen hebben graag
Een haardvuur en een goed glas rood,
En tot slot een zachte dood - 
Maar niet nu, nog niet vandaag.

Uit: Wijsheid, deugd en warme sokken. Gedichten van Hermann Hesse, vertaald door Jan-Paul van Spaendonck. Bij mij nog enkele exemplaren te bestellen.



vrijdag 3 mei 2024

ORKATER


De deadline is gehaald. Ruim. Ik had nog wat uitstel gevraagd maar dat bleek overbodig. De lente brak door en met de hogere temperaturen en het vrolijke blauw schoot ik als een speer door de laatste twee kalendermaanden heen. Vandaag liep ik alles nog eens na en rond het middaguur leverde ik mijn vierde en laatste scheurkalender van dit jaar in. Ik schreef meteen de factuur en verzond die. Altijd een fijn moment. Daarna wandelde ik door het park. Helaas niet meer in T-shirt en colbertje maar in gesloten winterjas. De paraplu die ik gisteravond voor niets had meegezeuld was ik nu vergeten en het begon dan ook te regenen, gelukkig niet al te hard, meer een ambitieuze motregen. Het groen, de afgelopen week van berstende knop tot volle bladertooi geraakt, rook er lekker fris door.


Op een drooggewreven hoek van 'mijn' bankje keek ik naar het nest van de broedende ooievaar. Mijn telefoon zoemde. Mijn vriendin. Een foto van gisteren. Zo te zien een norse oude man, per ongeluk beland in een Silent Disco. Wat een mooie avond was het, reageerde ik.

Café 749 is een fictief bruin buurtcafé. De vaste jongens en meisjes werken er aan een theatervoorstelling voor de viering van 750 jaar Amsterdam. Over woningnood horen we, over de noodzaak van betaalbare woningen. De dochter (Lizzy van Vleuten) van de kroegbaas (Geert Lageveen) woont nog thuis. Het toneelstuk dat onder leiding van een professionele regisseur (Quia Shilue) gestalte krijgt brengt een hommage aan Salomon ('Monne') Rodrigues de Miranda, de sociaaldemocratische wethouder Volkshuisvesting die Amsterdam onder meer de werkgelegenheidsprojecten Amsterdamse Bos en Flevopark gaf. De net iets meer dan anderhalve meter grote voormalige diamantwerker werd in 1942 vermoord in Kamp Amersfoort. We horen de misselijk makende details. Zijn foto wordt rondgedragen op de bühne. De sfeer is opruiend. Café 749 (een voorstelling in een voorstelling) doet recht aan een man die veel meer verdient dan een naar hem genoemd zwembad, al was het maar omdat hij zich hard maakte voor betaalbare woningen voor alle Amsterdammers. Dus ook voor de dochter van de kroegbaas en voor de dochter van Voorheen Rookzanger.

Monne de Miranda was ook een van de initiatiefnemers van de Centrale Markthallen (sinds 1998 Food Center Amsterdam). Daarom heeft Orkater in samenwerking met de Meervaart gekozen voor locatietheater, op een uitgestrekt bedrijventerrein in Oud-West dat normaal niet voor het publiek toegankelijk is.
De pret begon al bij de entree. Er was een pleziertreintje ingezet om ons naar de imposante markthal (de grootste van Europa) te vervoeren. Links lag de enorme berg puin die is overgebleven van Marcanti (het evenementengebouw en de voormalige marktkantine). Daar komt een nieuwe stadswijk, Marktkwartier: 1700 woningen, waarvan een kwart huurwoningen in de sociale sector. Wie weet, dochters?

Eenmaal binnen kon je je vergapen aan de enorme proporties van het gebouw, iets drinken aan de échte bar, al was het dan ook te dure wijn in een te klein glaasje. We hadden een koptelefoon gekregen. De akoestiek was tijdens de repetities rampzalig gebleken. Wat een noodoplossing was mondde uit in een geweldig pluspunt. Een luxueus privé-geluid, naar smaak af te stellen, begeleidde wat je zag. Rechtstreeks afgetapt van het mengpaneel, iedere stem, ieder detail volmaakt te horen en te verstaan. Een beetje surrealistisch in het begin maar het wende al gauw en ik zou, bij dit soort vol en druk theater, nooit meer iets anders willen. 

Mijn enige bezwaar was dat het stuk bijna té mooi was. Prachtige muziek, goede, snelle dialogen van regisseur Leopold Witte, geanimeerd ensemblespel - mijn aandacht werd beetgegrepen en geweldig goed vastgehouden. Zodat... ik na ruim een uur naar een rustpunt verlangde. Een monoloog, een ballad, of desnoods een saai stuk. Maar het moment verstreek en opnieuw werd ik meegezogen door de zinderende vaart van dit aangrijpende, vindingrijke en bewonderenswaardige muziektheater. 

Een van de muzikanten, Daniël van Huffelen van het Amsterdams Andalusisch Orkest, is een trouwe muzikale vriend, al jaren. Door zijn Instagram-post was ik geattendeerd op de voorstelling. Ik ben hem er dankbaar voor. Het is de beste voorstelling die ik in tijden zag en sowieso de beste locatie-voorstelling die ik ooit zag. Ik zou graag reclame maken maar ik geloof dat de laatste voorstellingen uitverkocht zijn. En terecht.


Orkater: Café 749
Centrale Markthallen, Amsterdam-West
Voor mogelijke laatste kaartjes: ZIE HIER


vrijdag 26 april 2024

DEADLINE


Een kille, half-bewolkte vooravond, een vrijdag, de dag voor Koningsdag. Mijn dochter maakt het huis paraat voor een Dungeons & Dragons sessie. Ik hoef nadrukkelijk niet weg, we delen immers het huis, de schuifdeuren gaan dicht zodat ik Flikken Maastricht kan kijken terwijl zij hun middeleeuwse avonturen beleven. Er klinkt Keltische muziek. Een traumahelikopter schiet met vliegende vaart over, maakt een duik naar waar het Museumplein moet zijn. De stad is vol toeristen. Onrust. Voorpret. Hoe je het maar wilt noemen.
Ik hik tegen twee deadlines aan. Ik ben dol op deadlines, ik hou van het suizende geluid dat ze maken in het voorbijschieten. Voor mijn scheurkalender met geestige uitspraken, zegsman weet ik even niet meer.
Ik hik tegen wel meer aan, het is niet mijn beste tijd nu. Komt goed hoor, zeg je dan tegenwoordig.
Twee dingen had ik om over te bloggen. De boekpresentatie, nu een week geleden, en het aanstaande concert op Dodenherdenking. Beide onderwerpen zijn door collega-bloggers behandeld, beter dan ik het zelf zou kunnen. Hier de links:

Columns van Nico van Lieshout

Jetty van Jan

Lezen! 

Er verzamelen zich mensen in mijn huis die hier nog nooit geweest zijn. Bleke, alternatieve dertigers. Ze praten druk. Mijn dochter organiseert haar one shot sessies via internet, met veelal onbekenden. Ik had me voorgenomen om bij gebrek aan urgent materiaal eens uit te gaan leggen waarom ik zo gehecht ben aan Flikken. Een historisch verhaal, chronologisch, sec, zonder mooipraat en filosofie. Maar misschien bewaar ik dat voor later. 



donderdag 18 april 2024

Rozenbottels en koningsrupsen


Van voetbal heb ik nooit gehouden. Ik herinner me één partijtje in de Willem van Hembyzestraat (Geuzenveld, Amsterdam-West) waarin mijn fantasie werd aangejaagd door het spel en ik me verbeeldde een geweldige en beroemde speler te zijn. Zoals ik over van alles kon dagdromen kon ik dat ook over voetbal.
Eén keer en daar bleef het bij.
Ik ben dan ook nooit naar een voetbalwedstrijd geweest. Mijn jongste broer heeft mijn zoon ooit meegenomen naar Ajax omdat hij vond dat het bij de opvoeding van een jongetje hoorde en ik als vader tekortschoot. Mijn enige herinnering aan een voetbalveld gaat over rupsen.
We zaten in het gras aan de kant. Ome Sjaak volgde het spel enthousiast. Hij juichte en nodigde me met zijn blik uit om mee te juichen. Zijn zoon, mijn buurjongetje en vriendje Marcel, speelde mee. Maar mijn aandacht was elders. In een glazen potje.
Het deksel was met een vork doorgeprikt om lucht door te laten. Op bladeren van liguster en hondsroos kropen geheimzinnige diertjes heen en weer. Sommige naakt en groen, andere borstelig behaard en feestelijk zwart, wit en oranje van kleur. De laatste vond ik het mooist. Koningsrupsen noemden we ze. Ik had ze verzameld in de struiken bij de bejaardenwoningen aan de Jacob van Weesenbekestraat. Daar krioelde het ervan. Ik heb ze nooit tot verpoppen kunnen krijgen want het glazen potje was geen goede habitat. Misschien waren de gaatjes te klein, misschien had ik niet de goede blaadjes erin gedaan. Misschien was mijn aandacht een dag lang elders. De kindergeest is beweeglijk als een vlinder. Een dag is lang voor een rups.

Veel later heb ik naar ze gezocht. Maar nooit vond ik ze meer. De rozenstruiken vertoonden wel aangevreten blaadjes maar de daders hielden zich verborgen. Ik weet dat aan mijn volwassen ogen, die de details van het donkere struikgewas niet meer konden zien of er niet genoeg geduld meer voor hadden. 
Of was de toen zo algemene rups soms uitgestorven? Van welke vlinder was die eigenlijk?
Als kind had ik ze niet voor niets koningsrupsen genoemd. Ik nam voetstoots aan dat deze bont bemantelde wormen dezelfde rijke kleuren droegen als hun fladderende ouders. Vlinders met oranje, wit en zwart waren er wel, genoeg zelfs. Maar hun kruipende nageslacht was onooglijk. Niks koninklijks aan.
In een vlinderboekje bij mijn vriendin vond ik ze terug. Het bleek om de larve van de donsvlinder te gaan, euproctis similis, een nachtuiltje, net zo onooglijk als de rupsen van kleine vos, distelvlinder of atalanta.

In 2006 maakte ik een liedje over deze magische jeugdherinnering. Daarmee was de magie verleden tijd want zo gaat dat. De tekortschietende woorden vervangen in het brein de niet verbale ervaring die zoveel rijker was. Beter kun je geen liedjes maken over wat je lief is. 
Het liedje kwam terecht op de cd Het monster van de Sloterplas. Anders dan andere liedjes van die plaat heb ik het nooit live gespeeld. Een goede vriend van me vond het niet mooi. En ik had toch al zo mijn twijfels. Ik had die jeugdherinnering met rust moeten laten.

Morgen presenteren we het negende deel van ons literaire jaarboek voor Nieuw-West: Tussen Andreasplein en Zwarte Pad. In de aankondiging staat dat ik wat Tuinstadliederen zal zingen. In die liedjes die ik al zo vaak heb gezongen heb ik niet zoveel zin en mijn zoon is verhinderd, dus de complexere stukken van ons laatste Tuinstad-album vallen ook af. Waarom niet, dacht ik, waarom niet een paar van die verwaarloosde liedjes het podium gunnen?
Zo leef ik al een week met Rozenbottels en koningsrupsen en het gaat me steeds beter bevallen. De herinnering komt beetje bij beetje terug. En zélfs, al zingende, een vleug van de betovering.


Belangstelling? Zie HIER

vrijdag 12 april 2024

Spring has sprung


Een kort bericht vanuit de lente van hem die zich Voorheen Rookzanger noemt, geschreven met uitzicht op bloeiende binnentuinen, nadat hij met hernieuwd enthousiasme op zijn luit heeft gespeeld.

Na een dag van extraversie en ongewend sociaal-zijn besloot ik thuis in plaats van eten klaar te maken en een beetje tot mezelf te komen, tóch nog maar dat geplande, maar door de caféafspraak met een oude schoolvriend gedwarsboomde blogje te gaan schrijven. Het was halfzeven. Het moest dus snel gebeuren, want ik moest wel degelijk iets eten, mijn maag rammelde en ik had gedronken en ook nu thuis weer had ik me zoals gebruikelijk op zaterdag een witte wijn ingeschonken. De routine moest - gewoontedier, of noem het dwangmatige neuroot, die ik ben - zijn loop hebben, ook al drong de tijd en viel de avond al. Zo beet ik me haastig in mijn tekst vast, fel als een vechthond, in een flow van endorfine en alcohol, in een hypomane hyperfocus. Ik ken de prijs die je moet betalen voor zo'n sterk verhoogde, lekkere, door wijn aangehitste concentratie, ik ken hem heel goed. En toch... Het moment is te fijn, de inspiratie en het enthousiasme zijn, hoewel kunstmatig, te welkom, in de slome ossenpas van zich gelijkvormig aaneenrijgende dagen. 

De dagen erna, besloot ik, boetvaardig, dat ik maar eens werk moest maken van een structurele verbetering van mijn leven. Hoe productief mijn 'hypomane' roes ook was, dat zwarte gat dat erop volgde was hij niet waard. Ik kende alle trucjes en kon mijn werk gewoon blijven doen, profiteerde daarbij van mijn discipline en mijn door meditatie opgekweekte panoramische blik ('dit is een episode, dit gaat voorbij voor je het weet') maar deze spirituele leegte, dit zwarte worstelen verdiende ik niet, ik verdiende beter. 
Ik begon in gedachten orde op zaken te stellen. Wat moest er uit mijn leven geschrapt worden, wat kon er nagelaten worden, waar viel winst te behalen qua gemoedsrust, hoe kon ik de innig-geliefde valkuilen de rug toekeren en voortaan vermijden.

Het denkbeeld, aarzelend van alle kanten bekeken, dat ik na dit jaar (het vijftiende!) met bloggen kon stoppen beviel me. Dat gaf rust. Niet meer die heethoofdige drink-schrijfsessies, geen dwang en deadline. Desnoods zette ik het blog periodiek voort onder de noemer Voorheen Rookzanger: de toegift. Ja, dat denkbeeld begon me steeds meer te bevallen.
Ik schrapte meer uit mijn leven in gedachten. Ook een van mijn overgebleven koren moest na dit jaar sneuvelen. Ik moest me oefenen in het mooie bestaan van een kalme oude heer. Misschien kon ik dan ook weer eens langer dan een kwartiertje in een boek lezen; de drie of vier boeken die ik nu door elkaar las zonder in één ervan eens flink door te zetten (Eva van Carry van Bruggen, De ooievaar van Kester Freriks, Little Dorrit van Dickens, naast wat Nescio, Boon en Jean-Paul Franssens) waren symptomatisch voor mijn rusteloze en gefragmenteerde gemoedstoestand.
Die dinsdagavond, de avond van een regenachtige dag, keek ik iets minder op mijn telefoon en speelde ik meer luit dan anders en... las ik flink door. Vertrouwen. Het zou allemaal beter, rustiger worden.

En toen werd het woensdag. De zon brak weer door. Alles botte uit als een gek. Vogels zongen extatisch. Ik herkende zwartkoppen ('poor man's nightingale'), roodborsten, winterkoninkjes, merels natuurlijk, een zanglijster, de tjiftjaf. Het weekend raakte in zicht, het weekend waarin ik alles anders en beter zou doen. Voor ik het wist sprongen plannen op uit gedachtekiemen die ik niet vermoed had. Ik deed opeens mee aan een compositiewedstrijd, nolens volens, nilly willy. Het verstoorde me, verwarde me, ik had het liever niet gedaan, maar ik moest. Ik was nog te jong om oude heer te zijn. Ik had nog niet afgedaan, neen, sterker, ik telde nog mee. Wat dachten ze wel, die jonge honden! 

Dit stukje verdient een zorgvuldiger einde misschien, na die eerste volzinnen. Maar ik moet lering trekken uit vorig weekend. Bijtijds eten, me niet vastbijten in een tekst, liever een beetje op het balkon zitten nu het weer even kan. Dus hier moeten u en ik het mee doen. 
Het is ook eigenlijk heel eenvoudig samen te vatten in een woord: lente. 


Foto: Johan Put


zaterdag 6 april 2024

Hoeden en brouwen


Natuurgebied de Borkeld: zeshonderd hectare jong 
bos, een archeologisch reservaat bestaande uit grote heidevelden, leemkuilen, akkers, graslanden en zelfs een stukje hoogveen, zegt Wiki.  Het bos is tussen 1930 en 1950 aangeplant. Hier ligt ook het grootste jeneverbesstruweel van Nederland. Jeneverbesstruweel. Wat een woord. De spellingscorrectie geeft groen licht dus het moet wel bestaan. 
Het motregende wat maar meer ook niet. Mijn paraplu bleef een overbodige wandelstok. Afgezien van een enkele renner was het natuurgebied verlaten. 
Aan de rand van een heideveld zat een man met een Crocodile Dundee-hoed op zijn hoofd en een eronderuit piepende paardenstaart op een klapstoeltje. Mijn vriendin dacht dat hij zat te tekenen of te schilderen, verderop graasde een fotogenieke kudde schapen. Maar ik zag dat hij op een telefoontje keek. Bij het ontbijt had ik geen sociaal verdrag hoeven vertonen dus ik had een beetje over. Ik sprak hem aan. Was hij soms de schaapherder?
Wel degelijk, zo bleek. En hij wilde er best wat over kwijt. Mijn vriendin en hij praatten een tijdje over de ins-and-outs van het schapenhoeden. Het blauwtongvirus dat er in Noord-Holland zo had ingehakt en de laatste twee beesten van mijn vriendin had gedood had hier in Twente veel minder huisgehouden.

We liepen verder, langs een uitgegraven veengebied. Al die tijd hoorde je de A1 verderop. Niet te hard, een beetje als een permanent regengordijn. Raar om te bedenken dat je, als je van Deventer naar Hengelo reed, deze idylle rakelings passeerde.

Vervolgens stond Rijssen op het programma. De gids Wegwijs in Nederland (1962) van Dr. L van Egeraat had daar vreemde dingen over te melden: 'De merkwaardige grote boerderijen staan er mannetje naast mannetje in de hoofdstraat als woonhuizen'. 
Het woongedeelte van deze geheimzinnige boerderijen was om praktische redenen naar achteren gekeerd, de deel grensde aan de straatzijde.
'Ertussen smalle weegten, gangetjes van soms niet meer dan een goot breed.'
Verderop wordt het nog mooier: 'Middenin de plaats ligt de Schild, het centrale plein vanwaar de straten uitstralen in de richting van de vier windstreken. Hun uiteinden worden omcirkeld door een cirkel die vroeger de oude wal vormde.'
Een mysterieuze bezienswaardigheid. En wat zagen we? Een typisch provincieplaatsje met winkelketens en karakterloze nieuwbouw. Kraak nog smaak. Ik at er een omelet die meer op een pannenkoek leek. Het was er stil maar niet op de manier van bos en hei en B&B. Van wat doctor Van E. in de jaren zestig had verrukt was niets meer over. Bijna niets: een wat chiquere horecagelegenheid heette De Stadsboerderij. Dat mooie houten pand zal wel een van die 'merkwaardig grote boerderijen' zijn geweest.

Via het drukke Goor reden we naar het kunstenaarsdorpje Diepenheim. Dat was inderdaad een aardig plaatsje. Maar afgezien van Irma's cafetaria was er niet veel eetgelegenheid. Mijn telefoon wees Borculo aan als beste keus. Dus zakten we Twente uit en de Achterhoek in.
En inderdaad, leve Google! Hoewel het fraaie Kristalmuseum waarop mijn vriendin haar zinnen had gezet gesloten was maakte Borculo indruk. Mogelijk had het opklarende weer ermee te maken maar dat was niet alles. Rood baksteen, het krinkelende water van de Berkel, het met groen omzoomde sluisje - alles straalde een frisse, zorgvuldige sfeer uit. Van deze plaats werd gehouden door wie er woonde, dat was duidelijk.
De telefoon had Proeflokaal 01 aangewezen. Het bleek een uitstekende keus.
Pal naast de nog draaiende watermolen brouwde de brouwer (modieuze pet op, grijs baardje) zijn eigen bier. Toen het bleek dat ik enig verstand van zaken had na het proeven van zijn tripel (veel hop, zachte afdronk), raakten we in gesprek. We hadden heel wat uit te wisselen. Hij liet me een dubbel proeven van een collega. Apart, vond ik. Maar ik kon niet precies duiden waarin dat aparte zat. Laurier, zei de brouwer, zoals in Guinness. Aha, zei ik, ik dacht aan zoethout.
Dat ook, gaf hij toe. We waren vrienden voor het leven. Matties in het bier.
Boven in het restaurant, nog steeds in het zicht van de draaiende molen, aten we heel goed. Ik prees de muziekkeus. Sixties en seventiesrock, maar nét niet te voor de hand liggend. Niet verwonderlijk voor een bierbrouwer met een pet en een grijze baard. 



Voor wat voorafging: zie HIER en HIER.