vrijdag 12 december 2025

Voorheen Rookzangers Notitieblog (66)



De dinsdagmiddag was extreem lauw. Winderig ook. Een natte voorjaarswind woei in december. Maar we hadden deze middag bestemd voor aanschaf en optuiging van de kerstboom. Op straat haalden we herinneringen op aan die legendarische decemberdag in 2017 toen we in een sneeuwstorm naar de verkoper op het Roelof Hartplein liepen. Die man, een sigarenroker die met zijn overhuifde wenkbrauwen en zijn woeste snor op A. L. Snijders leek, is al een paar jaar met pensioen maar zijn kinderen zetten de handel voort. Even voorbij Wildschut kregen we argwaan. Waar waren de lichtjes, de mensen die met in netten geperste bomen over straat liepen? Een bordje bevestigde ons vermoeden: Geopend woensdag-zondag.
Teleurstelling! Mijn dochter leek zich er wel overheen te kunnen zetten en stelde met tegenzin vast dat we dan maar later in de week moesten gaan. Maar ik liet me door de omstandigheden zo gauw niet klein krijgen. Oftewel: ik voelde me slapjes en niet al te vrolijk en had me vastgeklampt aan dit jaarlijkse moment van heidendom (de ingrediënten voor warme wijn lagen al klaar, steranijs en alles). 
'We kunnen naar Davidsboom gaan,' zei ik. Ze keek bedenkelijk. Dat léék ver; maar vanaf de Apollolaan naar huis was het waarschijnlijk maar iets verder zeulen dan vanaf hier. Mijn bedenkingen waren anders. Apollolaan. Ik had deze verkoper altijd gemeden. De reuzensparren voor bedrijfspanden deden het ergste vermoeden voor de portemonnee. 
Omdat er geen keus was, wilden we geen Albert Heijnboompje kopen, betraden we het met een hek omsingelde terrein waarop Davidsboom in het seizoen heerst. Een joviale jongen met lang haar verwelkomde ons. Ik vroeg verstandig naar de prijs, hij wees op een bord. Daar stonden bedragen op, corresponderend met gekleurde lintjes aan de bomen, die lager waren dan de minimaal zestig euro die ik bij A. L. Snijders gewend was te betalen. 
We kozen een gezellige, korte, brede boom uit. De jongen keek misprijzend en zei, dat deze niet naar hun standaard was, het was geen echte Davidsboom. Zo'n boompje kon je bij de Gamma ook kopen. Dus voor 45 euro mocht hij mee. En wilden we een chocolaatje?
De boom werd ingesnoerd in zijn plastic net. 'Wat zullen we nu weer eens opzetten, Sinatra?' vroeg de collega. 'Nee, die draaien we de hele dag al,' antwoordde de jongen met het lange haar. 'Bing Crosby?' opperde ik. Nee, die hoorden ze ook al vanaf de vroege morgen. 'Wat denk je van Sinatra én Bing Crosby?' besloot ik gevat. Maar ook die plaat stond op de playlist. Ik at het chocolaatje, betreurde de Glühwein van Snijders, maar ging tevreden met mijn dochter huiswaarts, de Gammawaardige kerstboom tussen ons in. 

                                                                             *

Ik had de moed al bijna opgegeven toen ik onderaan een grijze linnen rug het welbekende bijtje zag. Ik trok het boek uit de kast, de laatste van de tweeëntwintig in de weggeefbieb in de G. t. B.-straat. Met het lichte ongeloof dat me altijd bekruipt als ik toch nog een vangst doe las ik: Het glinsterend pantser, S. Vestdijk. 
Pas op dat moment schoot me de droom weer te binnen die ik twee nachten geleden had. Ik zat met mijn vriend Robert, jeugdliefde Floor, Geerten Meijsing en George Harrison in de woonkamer van een op te leveren huis. Het huis lag in de laatste heuvels van onze stad, vlak bij de snelweg. Er lag sneeuw op de straten. Ik zei dat hier de sneeuw langer bleef liggen dan elders. Even later waren we in een antiquariaat zoals je ze ziet in het Welshe boekenstadje Hay-on-Wye: de ruimte in segmenten verdeeld door kasten zodat je door gangen van boeken loopt. We zochten ieder naar onze gading. Geerten ging zijn aankopen meteen inpakken in ouderwets grauw pakpapier om ze ter plekke te versturen naar drukker Jan Keijser. Ik had maar één boek uitgekozen, een reusachtig dik boek met een totaal onbekende titel van Simon Vestdijk. Elk boekje méér zou het bijzondere van mijn vondst bederven.

                                                                              *

Loyaliteit is een mooie maar soms lastige eigenschap die zich uitstrekt van de relaties met mensen tot de verhouding tot willekeurig welke bezigheid. Vroeger verbaasde ik me erover dat mijn vader halverwege een film kon weglopen. Dat leek me niet juist. Je was ten minste het respect aan de makers verschuldigd om hun product pas ná de laatste beelden te beoordelen. Met films verloor ik die houding al relatief snel in mijn leven. Ik kon ze vaak eenvoudigweg niet meer volgen en liet het kijken verder maar aan mijn familie over. Het daadwerkelijk uitzetten van de tv is pas van veel later.
Muziek was heilig en een lied of muziekstuk halverwege afzetten, nee, dat deed men niet. Stel je voor dat ze halverwege mijn Winterreise zouden weglopen? 'Wat ik niet wil dat mij geschiedt...' Het YouTube-tijdperk ontnam uiteindelijk dat sacrosancte aan mijn ooit dierbaarste Muze. Videootje kijken en luisteren werd een praktisch iets: tempo checken, akkoorden uitvissen, kennisnemen van andermans opvatting. Het geduld om een filmpje helemaal af te kijken heb ik al jaren niet meer. Je wordt ook zó overspoeld met prikkels, qua beeld en geluid - zelfbescherming kwam in de plaats van loyaliteit.

Literatuur bleef lang buiten spel. Een boek moest uitgelezen worden, punt. Je committeerde je aan een boek voor de duur van het lezen. Weliswaar liggen er niet uitgelezen boeken naast mijn bed, maar daar steekt een bladwijzer uit. Het is wel degelijk de bedoeling dat ik De Kapellekensbaan van Boon ooit nog ga uitlezen, evenals Fry's Mythos en nog zo wat verweesde, ooit enthousiast begonnen boeken.
Maar ook in de literatuur doet zich verandering voor. Het leven is gewoon te kort om slechte boeken te lezen. Na me een aantal avonden (en mijn bedleessessies zijn me dierbaar) geërgerd te hebben aan het melige en gedateerde geouwehoer heb ik na 200 pagina's Onder professoren van Hermans, waarom mijn vader in de jaren zeventig toch zó moest lachen, alsnog teruggezet aan de straat waar ik het had opgepikt. 


vrijdag 5 december 2025

Voorheen Rookzangers Notitieblog (65)

Mientje

Een oud bandje trok op straat mijn aandacht. Guido Gezelle Motto Album, stond er in gouden letters op de verbleekte linnen kaft. Ik sloeg het open. Op het eerste gezicht was het een kruising tussen een agenda en een verjaardagskalender. Links stonden de dagen van het jaar met bijbehorende dichtregels van Gezelle, op de rechterpagina daarmee corresponderende vakjes om notities te maken, de meeste nog leeg. Ik nam het mee naar huis. Ik had nog geen agenda voor 2026. Waarom niet dit fraaie boekje gebruiken?
Thuis bekeek ik het beter. Op de Franse pagina stond een opdracht: Aan Mientje Wijsbek van ... (onleesbaar). Jan 1921. Her en der namen, verjaardagen ongetwijfeld, soms een sterfdatum. Het had mijn familie van vaderskant kunnen zijn: Tante Marietje, tante Jet, oom Toon. Brabant!
Ik googelde, uit gewoonte, naar deze Mientje Wijsbek. Al gauw kwam ik op de geschiedenis van een historisch gebouw, de Villa Jacoba. Daar woonde ooit Henri Wijsbek, bouwkundige. Hij was vriend en mecenas van de bohemien-schilder Jan Kruijsen (1874-1938), vader van de beroemdere schilder Antoon Kruijsen en grootvader van mijn voorbeeld en leraar, de bariton Bernard, net zo charismatisch en onaangepast als zijn opa, hoewel hij zijn naam met een y spelde.
Inderdaad vond ik een houtskooltekening van de Brabantse kunstenaar met de titel Ina Rutten, vriendin van Mientje Wijsbek. Jan Kruijsen was een huisvriend geworden van de welgestelde familie uit Valkenburg met twee kinderen, Wilhelmina en Antoon.
De vraag was nu, of het in het geval van mijn boekske om deze zelfde Mientje ging; de achternaam Wijsbek is niet héél algemeen, maar er zullen toch wel meer Mientjes van die naam hebben rondgelopen in die contreien. 
Van architect Henri Wijsbek waren met enige moeite de data te vinden. Hij leefde van 1880 tot 1965 en was geboren op 20 mei. Ik bladerde door het boekje. Op 20 mei stond, met kroontjespenletters: Pa. 
Het ontroerde me. Alles klopte. De grote vraag was natuurlijk: hoe kwam dit tot leven gekomen stukje geschiedenis in mijn Amsterdamse straat terecht, zoveel jaren later?
Het was hoe dan ook duidelijk dat het boekje niet als mijn agenda kon dienen, het moest een plaats in de kast krijgen, al was het maar door de zeer fraaie illustraties van Jules de Praetere (1879-1947), waarvan de originelen in het Rijksmuseum liggen.
Mientje, die haar Plechtige H. communie op 1 mei 1921 vierde, stierf in 1964, een jaar voor haar pa. Ze werd 54.

                                                                           *

Kukel

Plotseling lag het park vol met wit en oranje gekleurde kistjes die met een koord aan takken of paaltjes waren bevestigd. Het was een stille morgen en eerst dacht ik dat het aan mijzelf lag, dat ik wakend droomde, dat mijn fantasie uiteindelijk de overhand op de werkelijkheid had gekregen. Al die drones die de afgelopen tijd over het niet meer zo vrije Westen hebben gevlogen, waren dat geen boodschappers van de komst van de Grote Droon, die nu deze meetkastjes (want dat leken het te zijn) had verspreid om ons kukel te bepalen? Net als in het Rommeldam van 1963 zou het nog knap lastig zijn om iemand met een plus kukel te vinden.

Andere mensen leken de dozen niet te zien, of ze gewoon te vinden. Maar na een dag of twee begon ik toch hier en daar verbaasde geluiden te horen over deze invasie. En de oranje-met-witte kastjes stonden online. Ze hadden een naam. Geofonen. Ze bleken bedoeld om trillingen in de diepere aardlagen te registreren. Dat was van belang in het zoeken naar aardwarmte, die een rol moest gaan spelen in de energie-transitie. Als het onderzoek is afgerond worden ze weer weggehaald, in de tussentijd wordt het publiek vriendelijk verzocht ze rustig te laten liggen. Ik vind dat eigenlijk niet minder geheimzinnig dan de komst van de Grote Droon in dat Tom Poes-verhaal uit de tijd van de Eerste Koude Oorlog. 


Illustratie: "Ina Rutten, vriendin van Mientje Wijsbek". 1925, Jan Kruijsen.


maandag 1 december 2025

Das verlassene Mägdlein



Het verlaten meisje

Vroeg, met de eerste haan,
Eer de sterren verbleken,
Moet ik mijn bed uitgaan
En ‘t vuur aansteken.

Zo mooi is de vlammengloed,
Met springende vonken,
Dat ik wel kijken moet,
In leed verzonken.

Plots valt mijn droom me in,
Ontrouwe jongen,
Die ik nog steeds bemin  
Maar had verdrongen.

Traan dan op hete traan
Drupt op de aarde.
Zo breekt de morgen aan:
Dag zonder waarde.


Das verlassene Mägdlein, Eduard Mörike, 1829
Vertaling © JPvS

vrijdag 28 november 2025

BANKWACHT



Veertien jaar geleden liet mijn vader ons bij zich komen. Hij deed nogal geheimzinnig. Tijdens de koffie met krentenmik en pralines bleek dat hij ons nog bij zijn leven wat wilde schenken. Toen we weer naar huis reden, mijn broers, mijn zuster en ik, grapten we over een overvaller die ons nu zou beroven. De violist-dirigent Jaap van Z. was in die tijd beroofd terwijl hij loaded uit het casino kwam, vandaar.
Ik besloot verstandig het geld op de bank te zetten maar hield wat cash achter voor luxe: een panamahoed en een Chesterfield bank. De panama draag ik nog, zomers, al wordt hij wat sleets. De Chesterfield bank viel me tegen. Hij zat en vooral lág niet lekker en de kleur van het leer was te flets. Van donker beitsen kwam het nooit. Toen hij een paar jaar geleden gaten begon te vertonen ontstond bij het begin van het binnenseizoen het voornemen om een nieuwe bank te kopen. Nog voor kerstmis.

Er gingen een paar kerstmissen overheen maar dit jaar was het zover. We zaten te borrelen en mijn laksheid kwam onder vuur. Ik pakte mijn telefoon en kocht resoluut een nieuwe bank. Veiligheidshalve dezelfde als mijn dochter heeft, alleen in de kleur forest green, dat contrasteert mooi met al het rood in mijn kamer. Nu begon het wachten want de levering zou wel even duren.

Toen de datum naderbij kwam waarop de tweeënhalfzitsbank  bezorgd zou worden begon ik merkwaardig nerveus te worden. Hoe moest de oude, ooit met touw-en-blok omhoog gehesen, eruit? Weer getakeld? En door wie? En, belangrijker nog: zou de nieuwe bank wel door het kronkelende trappenhuis passen?
Hier moet ik misschien iets uitleggen. Een kleine twee jaar geleden is, na lange leegstand, het appartement onder me gekocht door S. Deze jongeman, de aardigste buurman die men zich wensen kan trouwens, heeft alles state of the art. Onder zijn supervisie werd het trappenhuis gegentrificeerd. Glad gestucte wanden, nieuwe verf, stemmig tapijt, alles chic en prachtig. Mogelijk omdat ik hem in de eerste tijd onopzettelijk heb dwarsgezeten met een lek in de douchecel en misschien omdat ik mezelf in contrast met zijn status des te meer een bohemien vind, was het denkbeeld dat er bij het vervoer schade aan onze gemeenschappelijke ruimte zou ontstaan me niet alleen onwelkom, nee: het spookte door mijn hoofd op een obsessieve manier. De nacht voordat de mannen van de vervoersbedrijven (de Amsterdamse Meubelophalers voor de Chesterfield, het Westfriese DutchNed voor de nieuwe bank) zouden komen had ik twee heftige dromen. In de eerste ging de bosgroene tweeënhalfzitter weliswaar door de bochten van de trap maar het voze stucwerk kruimelde al weg als je er een vinger op zette. In de tweede schrok ik voor dag en dauw wakker van een hijskraan die met zwaailichten de straat blokkeerde, ik wist niet hoe snel ik me in mijn kleren moest hijsen.

In werkelijkheid zaten mijn jongste dochter en ik om tien uur klaar. Alles was opzijgeschoven, de doorgang naar de balkondeuren was vrij. Om elf uur zou de aftandse bank worden opgehaald. Daarna, tussen halftwee en halfvier, kwam de nieuwe. In een ideale wereld.
De ophalers appten: er was wat oponthoud, was het erg als ze wat later kwamen? Nee, dat was niet erg. Dat ik al die tijd met mijn neus tegen het glas gedrukt naar de regen stond te kijken, niet in staat om iets te doen, was hun zaak niet. Ik grapte tegen mijn dochter dat de beide bedrijven waarschijnlijk tegelijk zouden arriveren, met chaos tot gevolg.
Om halfeen moest mijn dochter naar haar werk. Ze wenste me sterkte. Er was inmiddels duidelijkheid: de ophalers zouden pas rond drie uur komen. Dat gaf me de rust om wat te zingen en wat luit te spelen. 
Dit keer hielden ze woord. Om drie uur bevestigden ze de katrol aan de hijsbalk. Terwijl, inderdaad ja, ik had het over mezelf afgeroepen, op datzelfde moment de collega's uit Hoorn mijn nieuwe bank aan het monteren waren.

Waarom ik me toch zo'n zorgen heb gemaakt, bang oudwijf dat ik ben, snapte ik meteen al niet meer toen de actie eenmaal in gang was gezet. 
De jongen van DutchNed keek schattend het trappenhuis in. Gaf wat strakke instructies aan zijn kompaan en in no time was de bank boven. Manoeuvreren, ja. Paniek, nee. En schade, hoezo?
Na het eten deed ik een heerlijk dutje op het bosgroene fluweel. Als je eigen baas bent verlies je langzamerhand het vertrouwen in anderen, is dat het? Laat mij zingen en dichten - de rest, meubels, transport en alle praktische zaken van deze wereld laat ik voortaan met een gerust hart aan anderen over.


vrijdag 21 november 2025

WIJK AAN ZEE


De vroege morgen, het was nog donker, moest wat van me. Ik vertrouwde op mijn levende wekkers en ze lieten me niet in de steek: om tien over zeven slopen ze over het bed, zoveel mogelijk onrust verspreidend. Snorrenbaarden streken langs mijn wang, mijn zij was een ligplaats die, als ik moest afgaan op het vele kontdraaien en verplaatsen, niet echt comfortabel was. Ik knipte mijn lampje aan en tot verbazing van de katten kregen ze zonder morren zo vroeg al hun voer, waar ik normaal een schijnmanoeuvre zou uithalen: naar de gang, met in mijn kielzog Snuf en Snuitje, en terug in bed, met hermetische sluiting van de slaapkamerdeur achter me. Gefopt! 
Na een douche, koffie en een speltbol met ham en kaas was het licht. Lichter dan anders. Buiten was de lucht winters fris. Ik moest mijn ramen flink schoonkrabben voor ik kon gaan rijden. Dat, en de dreigende noodzaak om te tanken, zorgde voor enig oponthoud maar het tankstation was dicht, het verkeer was fluide en stipt op de door de dame van Maps beloofde tijd was ik op het industrieterrein bij Beverwijk. Ik liet de auto achter in handen van de garagisten en begon een beetje te wandelen door die altijd vreemde wereld van bedrijven, loodsen en straten die meestal parallelweg, ventilatorpad en monitorlaan heten. Maar het was koud en mijn vriendin appte dat ze door het onvoorziene  krabben wat later kwam. Ik ging terug naar de garage, kreeg koffie en een krantje en wachtte tot ik werd gehaald. 
We reden naar Wijk aan Zee. In hotel Zonnevanck waar ik ooit had meegedaan aan de singer-songwriterwedstrijd van het Juttersfestival (tweede geworden, Maarten van Roozendaal prees mijn voordracht maar lachte een beetje om mijn archaïsche taalgebruik) dronk ik een verrassend goede latte van loeihete melk en at ik een lekker stuk appeltaart zonder slagroom. Het dieet had vrijaf. We wandelden over het strand, het zand was hard en glad, de zee was blauw als de lucht met wat wit schuimende golfjes. De kou was lekker, het waaide niet.

Terug in de stad beantwoordde ik een mail van Vaughan, die de Linnaeus Cantate persklaar maakt. Meteen was ik weer in de flow van de afgelopen dagen. Ik heb vaker concerten met het koor en met V. als pianist, en ook maakt hij vaker mijn partituren netjes. Maar dit keer is het anders. Die cantate, mijn eerste serieuze werk als componist, alweer 13 jaar geleden, is onze signature song. En ik moet erin aantreden als baritonsolist, met noten die me een decennium later minder makkelijk afgaan. Toch is dát het niet, wat me in een lichte, tintelend actieve roes van werklust en nerveuze opwinding brengt: het is, denk ik, vooral het feit dat ik dit niet alleen doe, dat ik niet alleen als baasje voor dat koor sta, maar dat iemand anders zo serieus meedenkt en het tot zijn eigen verantwoordelijkheid heeft gemaakt. Dat doet me denken aan de oude dagen van La Passione, waarin Vincent en ik samen (nos contra mundum) het beste uit alles haalden, vanuit ons gemeenschappelijk geloof in het Belang van de Zaak en in het ongetwijfeld ongehoord prachtige en onontkoombare eindresultaat. Ik vind zo intensief samenwerken fijn en doe het te weinig. Dat besef daalde in toen ik meteen na de strandwandeling me boog over maatnummers, notenwaarden, metronoom-aanduidingen, verbindingsboogjes en dynamische tekens, alsof er niets anders bestond op de wereld.
De garage belde. Maar zelfs de schadeanalyse, het feit dat ik mijn auto een week moest missen en de gepeperde rekening konden mijn goede humeur niet bederven.


Vrijdag 28 november 2025, 20:30 uur:

Linnaeus, een botanische cantate

Linnaeuskoor Amsterdam o.l.v. Jan-Paul van Spaendonck
Met onder anderen Vaughan Schlepp, piano en Lucas van Helsdingen, sopraansax en basklarinet

Café Belcampo, OBA
De Hallen, Amsterdam (Hanny Dankbaarsteeg 10)
Toegang 15 euro
Reserveren: cafebelcampo.nl/agenda


vrijdag 14 november 2025

Voorheen Rookzangers Notitieblog 64: een najaarslied


Vrijdag, de 14e november van ons jaar 2025: van alle herfstige dagen van de afgelopen maand was dit de herfstigste. Een dikke grijze lucht vol motregen, een lichte maar strenge wind die ook hardnekkige blaadjes liet dwarrelen, een palet van kleuren die niet meer vlamden maar tot een harmonieus roodbruin versmolten. Het seizoen had een verzadigingspunt bereikt. Hierna zouden er gaten in de wereld vallen waardoor je de winter zag liggen. 
Ik zat op een bankje. Natte kont, ik had niet de moeite genomen een stukje bank droog te wrijven. Het park was praktisch van mij, net als tijdens de pandemie, lang geleden. Een reiger vloog op, ging klapwiekend over de sloot linksaf, bedacht zich, maakte een lompe draai en verliet mijn zichtveld over rechts. Een aalscholver dook onder, kwam een paar meter verder met lege snavel boven. Het water zag er koud uit. 
Voor mijn rechteroog danste een vlek, een lasso die werd uitgeworpen als ik van kijkrichting veranderde, de lus miste altijd doel. Het was begonnen met lichtflitsen en geschitter in mijn ooghoeken, de volgende dag was de dansende vlek er. Een tweede ring van Weiss, de oogarts beaamde het. De eerste was nog zichtbaar op mijn netvlies zei ze - dat ik die bijna nooit meer zag kwam door het corrigerend vermogen van ons brein: nutteloze visuele informatie wordt weggefilterd op den duur.
Hoewel ik niet blij was met deze nieuwe blijk van veroudering vond ik het een bevredigend idee dat de fantoomring op mijn linkeroog links in Amsterdam, in OLVG-West, en die op mijn rechteroog rechts in de stad, in OLVG-Oost was gediagnostiseerd. Als je dan toch iets mankeert dan maar liever symmetrisch. Jazeker, als kind telde ik stoeptegels.

                                                                                *

Gisteren was ik bij Vaughan. Hij begeleidt het Linnaeuskoor bij veel van onze concerten. Soms neemt zijn eveneens prachtig spelende partner Felicity het van hem over. Op de repetities speel ik zelf piano maar bij openbare optredens besteed ik dat het liefste uit aan bekwamere handen zodat ik de mijne vrij heb om te dirigeren.
Vaughan was bezig geweest de cantate die ik voor het 20-jarig bestaan van het koor heb geschreven te zuiveren van onhandigheden (het was mijn eerste ervaring met het notenprogramma Finale geweest) en er een doorlopende, professioneel ogende partituur van te maken. Ik zat naast hem en keek mee op het grote scherm van de Mac. Verwonderd over al die noten die ik dertien, veertien jaar geleden had bedacht. Linnaeus, een botanische cantate heet het stuk voluit. En het moest klinken als een boeket veldbloemen. De teksten zijn een polyglotte verzameling uit diverse bronnen en de muziek is eclectisch, zéér eclectisch. Ik heb er alles ingestopt wat ik kende. Van Latijnse hymnen alla Orff, via folk, belcanto, hoogromantiek, een Zweeds kinderliedje en het neoclassicisme van Stravinsky tot recitatieven die pendelden tussen Bach, Puccini en Monteverdi. Ik weet nog dat ik destijds twijfelde of dit wel kon. Ik heb in het beginstadium een stukje laten horen aan een in de kunsten geletterde vriend en hem die vraag voorgelegd; hij was van mening dat er niets aan de hand was en dat ik gewoon moest doorgaan met dit huzarenstukje. Zo ontstond een hommage aan de Zweedse arts, plantkundige, zoöloog en geoloog die ons koor zijn naam heeft gegeven. (Puur toeval trouwens: het koor repeteert op het Linnaeushof).
In de loop der jaren hebben we de 'Linnaeus Cantate' een goede handvol keren uitgevoerd, meestal op een plantkundige locatie, in een hortus of palmenkas. 
Dit najaar bezingen we de grondlegger van de biologische taxonomie op onze vaste stek: de OBA in de Hallen. Kom luisteren!




vrijdag 7 november 2025

STEMMINGEN


Soms word ik wakker alsof ik hier niets te zoeken heb.
Dat mailde ik mezelf, om het niet te vergeten, vlak voordat ik slapen ging. 
Het was bedoeld voor een stukje over stemmingswisselingen. Ik had een gesprek gehad met mijn oude vriend de zingende psychiater E. en onder veel meer was de bipolaire mens aan bod gekomen. Hoe leg je iemand die het verschijnsel niet kent, uit wat een ochtenddepressie is? Hoe vertel je hoe het voelt als je wakker wordt met die uitgeputte, naargeestige ontheemdheid die ik in bovenstaand citaat beschrijf? Theoretisch weet je, dat opstaan, douchen, de gewone dingen doen, de beste remedie is, maar eer je je daartoe kunt zetten is er veel moed-verzamelen nodig. Een wekker zou gunstig zijn, een vaste baan, de van hogerhand opgelegde verplichting om uit je bed te stappen - ik heb het allemaal in de kliniek waar ik destijds zes weken verbleef geleerd. 
De Zenmeesteres had me die morgen verrast met een formulering die ik nog niet had gehoord. Voor de meditatie inging had ze gezegd: wees welkom in je lichaam. Dat verzoende me plotseling met allerlei twijfels: ach, laat ook maar, gewoon even een half uurtje zitten en ademen. 
Mijn geleerde vriend vertelde dat hij soms strontziek werd van de duizenden vragenlijsten en de eindeloze reeks stempels en categorieën waar zijn vakgebied van uitpuilde en dat hij meer waarde hechtte aan een intuïtieve benadering van iedere client als een uniek en eenmalig mens, een buitencategorie. Ik hoop dat ik hem goed begrepen heb. Je moest tastend in het hoofd van de ander kruipen en de formulering vinden die bij diegene dat inzicht of die verbetering aanstuurde waarnaar je op zoek was. Ik vergeleek het met het gebruik van de metafoor in het zangonderwijs, waarover mijn eindscriptie van het conservatorium ging. Und die Welt fängt an zu singen, triffst du nur das Zauberwort, verwoordt Eichendorff het in een beroemd gedicht. Magie en neurobiologie hebben veel gemeen, vertelde mijn vriend. Denkbeelden en gevoelens sturen het immuunsysteem aan, net zo goed als farmacie dat doet, de twee zouden elkaar moeten tegemoetkomen in plaats van te bestrijden. (Ik hoop dat ik hem goed begrepen heb.)
De dag ervoor, na de woensdagse koorrepetitie, had een andere tenor me gevraagd hoe het met me ging. We keken naar de volle maan, waarlangs wolken streken. Ik aarzelde met antwoorden. Ik had nog steeds vrij veel last van de naweeën van een euforisch reisje door het oostelijke buurland. Mijn aangeboren stemmingsstoornis speelde op, aangewakkerd door de sturm und drang van de zinderende herfst, de wisselende decors van het Teutoburger Wald en een teveel aan spraakwater (vooral Dunkelweizen en Grauburgunder). Had ik soms last van de herfst, van de vallende blaadjes? wilde deze tenor weten; hijzelf merkte eigenlijk niets van de wisselende seizoenen en verheugde zich reeds op de eerste erwtensoep.
Nee, zei ik, last is het woord niet. Ik houd erg van de herfst maar als ik me te veel overgeef aan het wild-romantische ervan kan ik van de weeromstuit flink in de put raken. Het laatste kan ik missen als kiespijn, het eerste zou ik niet graag willen missen, hoewel een leven zonder highs (en daarmee ook lows) natuurlijk in alle opzichten veel verstandiger is.
Vanochtend stond ik op met de lust, noem het maar zo, om een stukje te gaan schrijven. Dat is wel wat anders dan die zwarte tegenzin die ik eerder noemde. Tegelijk vind ik die plotselinge ervaring van zinvolheid bij het vooruitzicht iets te gaan formuleren verdacht. Voor je het weet jaag je de stemming in je hoofd weer te hoog op, en voor je het weet komt er weer een maandag waarop je niets te zoeken hebt. 


Illustratie: Andreas Aschenbach (1815-1910): "Aufklarung, Küste von Sizilien" (1847)


[Uit deze notities valt met flinke inspanning en geslepen concentratie een samenhangend verhaal te maken - maar uit zelfbescherming tik ik dit - een schets, meer niet - op yoghurt en koffie in plaats van bij de vrijmibo. Geen euforie, wat ik bidden mag!]


vrijdag 31 oktober 2025

HERBSTREISE



We hadden de herfstvakantie moeten overslaan wegens drukte en verplichtingen. Het weekend erna was met potlood genoteerd. Ik hield nog een slagje om de arm maar tot mijn opluchting reed mijn vriendin gisteren stipt om elf uur voor. 
Bad Bentheim was de eerste stop in Duitsland. Bekend terrein maar het landhotel dat we tamelijk op de bonnefooi hadden besproken overtrof alle verwachtingen. Zelden beter verbleven, zelden beter verwend, gegeten. Ik zou hier lang en lyrisch over uitweiden ware het niet dat ik dit, uit dwangmatige discipline, op mijn telefoon tik in een veel minder idyllische hotelkamer in het aardige maar saaie plaatsje Lienen. Gisteravond kon ik in mijn bed in het landelijke oord geen bladzij Hermans lezen omdat Onder professoren me te veel deed denken aan het Hollandse klimaat dat we zojuist onverwacht succesvol achter ons hadden gelaten; in plaats daarvan had ik mijn gewillig luisterende vriendin gedichten van Heine voorgefluisterd. Nu, na een lange dag toerisme, onder andere in het charmante vakwerkhuizige Tecklenburg van onze opa's, en een smakelijk maal bij Achmed en zijn jonge vrouw, geloof ik dat Hermans er wel weer in gaat. Ik schenk nog een laagje weinbrand in een tandenpoetsglas en groet u allen hartelijk. Volgende week hoop ik weer wat substantiëlers te melden te hebben.

Bij wijze van ansichtkaart, Voorheen Rookzanger 


vrijdag 24 oktober 2025

MAPS



We liepen door het drassige gras rond Huis te Merwede, een stoere middeleeuwse ruïne, een dichtgemetselde donjon, merkwaardig gelegen tussen een penitentiaire inrichting, een industrieterrein en de brede rivier, door de artificiële spreekster van Maps aangeduid als Mérwuhduh. Zomaar een toeristisch uitstapje om de tijd te doden. Het miezerde maar het voorspelde noodweer hield zich nog koest.
We hadden file gehad en voor een lunch was het eigenlijk te laat maar een tosti moest kunnen, die zou het vroege avondeten niet in de weg zitten.
De mooi opgepoetste jongeman die bediende in De Watertoren (kleinschalig hotel-restaurant met uitzicht op de Biesbosch) adviseerde ons Het Magazijn voor ons diner. Reserveren meestal noodzakelijk, maar op donderdag met dit beestenweer zou er wel plek zijn. Zijn advies ging het van hem afgewende oor meteen weer uit, we hadden geen zin in hip en trendy, een klein eethuisje in de buurt van Kunstmin was ons liever. Mogelijk zelfs een Griek, want we gingen naar Mikis de Griek - A Tribute to Theodorakis, een muzikale voorstelling door Bart en Julian Schneemann en vrienden, waaronder de temperamentvolle zanger Vasilis Lekkas (1960).

Het liep anders. Maps stuurde ons naar het Dordtse Osdorp. Het Osdorp van een paar decennia terug. Op de parkeerplaats stapte een jong-oude vrouw met een bleek, strak bekje uit haar gebutste auto. Ze spiedde rond, dook in de bosjes en kwam er met een blikje uit. Dat ging in haar tas en ze liep snel naar de Aldi. Op de hoek van een andere, zo mogelijk nog goedkopere supermarkt dromde een groepje ongure mannen samen, speedy, ongemakkelijk. Er werd gehusseld, er werd crack gerookt. Ik deed net of ik geen deftige hoed op had en liep snel door. Hier moet het zijn beweerde mijn vriendin verbaasd maar ik herinnerde me de schouwburg toch echt als een deftig negentiende-eeuws geval in een statige wijk, aan de rand van een mooi park, niet in een verloederde wederopbouwbuurt. 
We gunden Maps nog een kans.
De ons aanbevolen parkeergarage Energiehuis vonden we na wat rondjes rijden maar een ingang zagen we nergens. Aan straat parkeren dan maar. Toen we eindelijk een automaat hadden gevonden die werkte en niet na heel veel bedenktijd de transactie annuleerde waren we volgens mijn telefoon nog tien minuten verwijderd van Kunstmin. Te voet. We klapten een paraplu uit. Storm Benjamin klapte hem lachend terug. Kletsnat arriveerden we bij Kunstmin. We hadden al besloten het eethuisjesplan maar op te geven en ons tevreden te stellen met het restaurant van het theater, ons kregen ze de straat voorlopig niet meer op. 
Gedempt licht en dichte deuren. Zeven uur gingen die deuren open. Het was vijf uur. 
We zetten er flink de pas in en marcheerden de Sint Jorisweg af. Op weg naar Kunstmin hadden we geen horeca gezien, hier zagen we vooralsnog ook niks. Wind en regen werden zo erg dat mijn vriendin vragend naar een snackbar wees. Dat ging me te ver, even doorzetten nog! Sint Jorisweg ging over in Sint Jorisbrug, die in Steegoversloot. Hé, daar was de bistro La Bohème, daar hadden we iets over gelezen. We gluurden begerig naar binnen. Het zag er wel wat deftig uit voor doornatte reizigers en een menuutje deed ruim vijf tientjes - we aarzelden. Mijn vriendin die een bloedhekel aan regen heeft vond dat we het maar moesten doen. Maar er was nog helemaal niemand, de gepoetste wijnglazen glommen in beschaafd licht en weerkaatsten slechts het smaakvolle interieur. Nog even verder dan maar, nat waren we toch al, verderop begon de Voorstraat, daar leek het levendiger.


En zo kwam het dat we het advies van de jongen uit de watertoren tóch opvolgden. Alles was besproken, vol, gereserveerd, maar als we om halfzeven ons tafeltje wilden prijsgeven mochten we aanschuiven. Een uur en een kwartier, dat moest lukken. Het Magazijn: 
een prachtig art nouveau-pand, vlotte en vriendelijke bediening, lekker eten en lekkere wijn (Grauburgunder) en alles heel schappelijk geprijsd. Ons humeur, dat aan wat schommelingen onderhevig was geweest, laaide op.
Ik wou het snelle maal besluiten met een ouzo bij de koffie maar dat hadden ze niet. Sambuca dan maar. Kauwend op een koffieboontje stelde ik me voor dat het ouzo was. 

vrijdag 17 oktober 2025

DAGOBERT


'U wordt steeds rijker,' stelde mijn belastingconsulent een beetje verbaasd vast.
Ik moest het beamen. Vorig jaar was een vet jaar, dankzij een extra scheurkalender en een paar uitverkochte zalen. Tel daarbij die AOW op, die zo lang als het duurt een gulle toegift is op mijn inkomen want ik werk nog net zoveel als voor mijn 67e - en dat beetje lijfrente... en mijn sobere levensstijl, wars van luxe... mijn voorliefde voor straatvondsten en kringloop: Rijkdom! Ooit houdt dat op - wie weet hoe snel al, als ik zal moeten leven van wat nu nog extraatjes zijn, maar voor het moment is het een fijn gevoel. Dagobert Duck wentelt zich in weelde, spartelt in een lauw bad van glinsterende munten, en overweegt een derde luit te kopen, eentje met acht koren in plaats van zeven.
Achter de hoge ramen van het kapitale pand in Oud-Zuid woedde de herfst. Net als altijd als ik bij mijn hockey of golf (of allebei) spelende belastingman J. ben. Alleen ga ik normaal in november naar hem toe. Dus viel het najaar soms eerder dit jaar? J. dacht van niet. Van het seizoen kwamen we op de wintertijd. Wanneer ging die in? Hij keek in zijn agenda, een mooi ouderwets exemplaar met een ringbandje, in zachtgroen leer gevat. Volgende week pas, ik had ongelijk. De uitbundige versieringen in de statige E.-straat - spinrag, skeletten, kalebassen, doodsbeenderen en dergelijke - waarover ik me verbaasd had, weet J. aan het hoge percentage expats dat hier woont. Amerikanen en Halloween, dat wil wel.
Zo babbelden we een kwartier vol voor het eigenlijke aangeven begon. J. werd nu ernstig en klakte verschillende malen verontrustend met zijn tong terwijl hij de cijfers invoerde die ik hem dicteerde. Gelukkig had ik lekker veel tandartskosten om af te trekken, maar of dat genoeg was?
Nadat alles uit de printer was gerold en ik een krabbel had gezet onder de voor het bureau bestemde uitdraai gaven we elkaar een hand. 
'Tot volgend jaar maar weer,' zei J.
'Bij leven en welzijn,' ketste ik traditioneel terug. 

Voor straf moest ik aanzienlijk meer belasting betalen dan vorig jaar.


vrijdag 10 oktober 2025

Hanenbalken en heldentenoren


Mijn vriend Frank was een leergierige man. Hij wist bijvoorbeeld alles van vogels, van koken, hoornspelen of van Leonardo Da Vinci. Maar zoals bij veel mensen met ASS waren zijn interesses even fanatiek als beperkt. In het jaar voor zijn dood kwamen we 's avonds uit een restaurant waar hij nog graag eens wilde eten. Er was een mooie sterrenhemel. Frank keek omhoog en zei met weemoedige verbazing dat hij na zestig jaar op aarde nog niets van de sterren wist. 'Nou ja, jammer dan,' besloot hij op z'n Amsterdams. 'Het is nu te laat.'
Ik geloof niet dat ik, wat mijn dochters en vriendin ook zeggen, iets van een autist heb. Een contactgestoorde hork kan ik zijn ja, en compulsief gedrag is me niet vreemd. Maar ik ben, in weerwil van alle verlegenheid, empathisch betrokken bij mijn medemens en heb eerder te veel dan te weinig interesses. Mijn leergierigheid is echter periodiek en manifesteert zich vooral als koorts of griep me dwingt tot malende eenzelvigheid. 
Dinsdagnacht lag ik lang wakker. Ik heb een nieuwe bank gekocht. De oude moet uit huis getakeld worden, de nieuwe op de een of andere manier naar boven. Ik stelde bezorgd vast dat ik deze gang van zaken niet onder controle had en me van de technische aspecten, ondanks eerdere ervaringen, geen voorstelling kon maken. Na bijna zeventig jaar op aarde wist ik niets van de kunst van verhuizen. In plaats van Franks Nou ja, jammer dan sloeg ik aan het piekeren. Soms stond ik op om oude dagboeken of foto's te raadplegen. De piano uit mijn eerste huisje werd vereeuwigd toen hij naar buiten werd getakeld met een hijskraan. Waren de kleine ramen van het boerderijtje uit hun sponningen gelicht? (En zo ja, hoe ging zoiets dan? Ik had niet goed opgelet en te veel op andermans expertise vertrouwd.) Ik herinnerde me hoe ik angstig toezag hoe de grote zwarte Yamaha midden in de lucht hing, licht slingerend, toen hij, vijf jaar later, naar vierhoog werd verhuisd. Ook mijn vleugel werd geloof ik nog met touw-en-blok omhoog gebracht maar latere verplaatsingen naar en van de wisselwoning gingen met een verhuislift. 
Niet helemaal tevreden maalde ik verder. Mijn vader oefende zijn eindexamenstuk, het pianoconcert in a van Edvard Grieg, op het zolderkamertje in de Rijnstraat waar hij, verloofd met mijn moeder, inwoonde. Dat kamertje (ik herinner het me nog goed: mijn opa's werkbank stond er later) lag aan de kant van de binnentuinen. Zelfs als de huizen daar aan de straatkant hijsbalken hadden (wat ik op dat moment betwijfelde) - hoe was die piano achter op zolder terechtgekomen? Via de steile trap? Door de nauwe kamertjes van de buren?
Ik vergat de slaap, deed het licht aan. Een halfuur later wist ik alles wat er zo gauw te leren viel over hijsbalken. Amsterdam telt nog zo'n 50.000 huizen met zo'n hanenbalk. Oorspronkelijk bedoeld voor pakhuizen breidde Amsterdam de handige functie uit naar woonhuizen, een in Nederland zeldzaam en in het buitenland vrijwel onbekend verschijnsel.
Maar... bij afwezigheid van de mogelijkheid om te hijsen, hoe kwam een piano dán boven? Ook in Parijs woonden op de zesde etage mensen die pianospeelden. Via de trap blijkbaar, die in dat geval breed genoeg moet zijn: brede trappenhuizen zijn in Parijs weer gewoner dan in het smal-gebouwde Amsterdam.
Ik dacht aan Laurel en Hardy die in The Musik Box (1932) als stuntelende verhuizers een pianola een enorm hoge trap op zeulen. Blijkbaar waren lichaamskracht en improvisatie een belangrijk onderdeel van verhuizen in het verleden. Je kon wel alles onder controle willen hebben maar zo werkte de wereld niet. Hoog in het gebouw wilde men een piano. Die kwam er, met veel duwen en trekken, als het enigszins kon, of hij kwam er niet... 
De volgende middag onderweg naar de griepprik keek ik met nieuwe blik naar de huizen in mijn buurt. Bijna overal hijsbalken, simpel functioneel of sierlijk decoratief. Was me nooit eerder opgevallen. Er was nog veel te leren, niet alleen over de sterren, maar zelfs over de meest alledaagse dingen. 

                                                                      *

De griepprik verdubbelde mijn verkoudheid. Om de een of andere reden (misschien omdat ik onderweg naar de dokter door de Wagnerstraat was gelopen?) zocht ik 's avonds de aria In fernem Land uit Wagners opera Lohengrin op, de zogenaamde Gralserzählung. Mijn vader had die ook graag gezongen, met zijn bescheiden maar dappere tenor.
YouTube gaf me meer versies dan ik aan kon. Ik vergeleek er uiteindelijk zes met elkaar. Kwam tot de conclusie dat de oude heldentenoren Lauritz Melchior (1890-1973) en Wolfgang Windgassen (1914-1974) vocaal soeverein en superieur waren, dat Peter Hofmann (1944-2010) en René Kollo (1937), wegens hun uitstapjes naar de lichte muze in de vorige eeuw vaak met opgetrokken neus besproken, imposant waren, evenals Siegfried Jerusalem (1940). Maar mijn keus ging toch, ondanks de moeilijke plekjes in zijn donkere stem, naar de junior van het gezelschap: Jonas Kaufmann (1969). Bij hem keek ik geboeid en ontroerd de zes minuten film helemaal uit. Een artiest, een kunstenaar zo goed als een zanger.


Naschrift: 's nachts googlede ik naar Wolfram von Eschenbach, de Zwaanridder en de troubadours en minnezangers. Al verder zoekend besefte ik dat ik toch heus véél te weinig wist van de middeleeuwen. Halverwege een derde artikel over de Kruistochten sprak ik mijzelf streng toe. 


vrijdag 3 oktober 2025

KRAAIEN


Nadat ik mijn vriendin heb uitgezwaaid en de katten heb gevoerd kruip ik mijn bed weer in. 
Uit mijn tweede slaap ontwaakt zie ik de dag aarzelend onder ogen. Mijn hoofd en mijn maag houden me verwijtend voor dat ik een fout heb gemaakt. Die fout heet tequila. 
Ik ga douchen en klamp me vast aan mijn routine. Zet koffie, doe mijn fysiotherapeutische rek- en strekoefeningen, eet een schaaltje yoghurt met muesli. Voor het eerst van het jaar draai ik de thermostaat op. Er verschijnen wat spatjes op de vloer van het balkon maar niet genoeg om een paraplu te overwegen. Ik doe mijn jas aan, zet mijn gebutste outback hoed op en loop naar het park. 
Het is er stiller dan anders. Een enkele hardloper. Een of twee kinderwagens. Er passeren drie sikhs te fiets, met wapperende baarden. Dezelfde flanellen blouse die me gisteren nog deed zweten is nu lekker warm. De nazomer is tijdens mijn sluimer weggevaagd en omgeslagen in herfst. Ik zit lang op mijn bankje, neem de kleuren in me op, kijk naar de kraaien die zich zichtbaar op hun gemak voelen in dit weer, ook zij stiller dan anders. 
Om het herstel te vervolmaken besluit ik tot een haar van de hond. Ik koop dezelfde witte wijn die gisteren op het gezellige etentje bij onze vrienden zo'n fijne spraakwaterval te weeg had gebracht, voor de tequila de tong verlamde dan wel de latere herinnering aan het besprokene blokkeerde. Ik leg hem in het vriesvak. Als hij koud genoeg is schenk ik een glas vol en neem een slokje. Grapefruit, is mijn eerste indruk. Ik sla er de Grote Hamersma op na en gniffel om de poëzie die ik daar aantref.

Zoete roze grapefruit neemt een vlucht, limoen manoeuvreert behendig tussen de passievrucht door en rijpe kruisbessen maken een zachte landing op een bedje van gemillimeterd gras om uiteindelijk nog net in de doperwtjes terecht te komen. Condens spat op.


Illustratie: "A Murder of Crows", Mildred Anne Butler (1858-1941).

vrijdag 26 september 2025

Voorheen Rookzangers Notitieblog 63: Un ennui noble

 

Mijn dochter stuurde een filmpje uit Thailand. Een pienter ogende vogel hipt op de rand van haar veranda. Buiten beeld hoor ik haar zeggen tegen haar reisgezel: 'Mijn vader kan het wel opzoeken.'
Inderdaad had ik hem gauw gevonden. De treurspreeuw, acridotheres tristis, een uit India afkomstige invasieve exoot die stormenderhand Zuid-Oost Azië heeft veroverd en ook in Nederland al gezien is.

In het Vondelpark zat hij niet op deze dag van rustig herfstweer. Wel fladderden handenvol van onze eigen ingeburgerde halsbandparkieten krijsend op, samen met kraaien en duiven. Op het bankje naast me was een nieuwkomer gaan zitten, een man met een vracht grijs haar en een woeste baard, die me doet denken aan het type sjofele wijsgeer dat we in de Bommelsage tegenkomen: Ibele Zweder, goeroe van de leer van het platmaken, of de antiloog Krumknikker Kop. Hij zit daar lange tijd, net zo lang als ik, voert zwijgend de vogels en staat soms plotseling op om naar de lucht te turen. Dat deed hij nu ook. Half en half verwachtte ik een vraag en ik had mijn antwoord klaar. Ja, mogelijk was er een roofvogel in buurt, of misschien was het de herfst die de vogels zo onrustig maakte. Maar de wijsgeer is gelukkig net zo eenzelvig als ik. Ik kon me ongestoord verdiepen in de ijsvogel die op een afgezaagde tak bij het water was neergestreken, een zwart silhouet dat alleen als hij opvloog om naar vis te duiken oplichtte in dat onmiskenbare fluorescerende blauw.

                                                                                 *

In een nostalgische opwelling bestelde ik antiquarisch Een mooie handel, Bommel in opdracht - een reeds lang niet meer leverbare uitgave uit 2012 van de Bezige Bij. Ik ken alle gewone verhalen van Tom Poes en heer Ollie en verwachtte dat ik aan deze curieuze toegift bij de reeks wel wat plezier zou beleven. De hele week lag het mooi uitgegeven oblong boek op de leuning van mijn leesstoel. Tussen serieuzere lectuur door las ik het van kaft tot kaft. Het werd een lauw plezier, meer een edelverveling dan iets anders. De in opdracht van farmacie, babyvoeding of verzekering gemaakte verhaaltjes, meestal zonder directie betrokkenheid van Toonder zelf, zijn niet meer dan aardig en soms dat niet eens. Er valt vooral aan de tekeningen veel te genieten. Die zijn grofweg van drie bekende Tom Poes-tekenaars: Dick Matena, Fred Julsing en Wil Raymakers.
Matena, de jeugdige medewerker, late vriend en uiteindelijk erfgenaam van Toonder durft het meest. Dat levert soms rake, zelfs geniale plaatjes op maar vaak ook drukke taferelen, gekenmerkt door een zekere horror vacui. Zijn Bommel vind ik te boos, te bipolair en te plat. Dat lage voorhoofd en die dichte zwarte wenkbrauwen passen meer bij schurk Bul Super dan bij de gevoelige en onzekere parvenu Olivier B. Bommel.
De Julsing-prenten zijn precies zoals in de verhalen uit de jaren zestig, voordat Piet Wijn het stokje van 'potloodschetser' van hem overnam: vlot, iets te karikaturaal maar prettig vertrouwd.
Raymakers (bekend van de strip Boes) tekende nooit de reguliere dagstrip maar deed wel tussen 2001 en 2004 dit soort speciaaltjes, met Patty Klein als scenariste. Hij blijft Toonder heel trouw, in geest en stijl, met mooie open plaatjes. Elk verhaaltje eindigt met het traditionele heffen van het glas aan de Bommelsteinse dis.
Piet Wijn, mijn favoriete Bommel-tekenaar, de bescheiden ambachtsman die tussen 1971 en het laatste verhaal uit 1984 vooral uitmuntte in sfeervolle entourages en psychologisch even subtiele als scherpe portretten, ontbreekt. De populaire Duck-strip Douwe Dabbert kostte hem waarschijnlijk al zijn tijd en energie, sinds hij in 1988 was getroffen door een beroerte en noodgedwongen met links moest leren tekenen. 



vrijdag 19 september 2025

ECHO


Dinsdag in alle vroegte reed ik naar Zaandam. De eerdere afspraak met de uroloog had ik moeten afzeggen maar nu was er geen ontkomen meer aan. Naarmate het uur naderde werden de woorden van de huisarts, die naar aanleiding van een bloedonderzoek mijn prostaat had getoucheerd, steeds minder geruststellend. Hoezo routine? Hoezo standaardprocedure bij verhoogd PSA? Hoezo een echografie voor alle zekerheid?
In de wachtruimte van de kliniek stond de radio aan. Een popzender. Normaal haat ik geluidsbehang maar nu verwelkomde ik het: waar 3FM aanstaat zal het wel loslopen met de ernst.
De jonge arts stelde vragen, bevoelde op zijn beurt mijn prostaat en bracht de sonde in. Vervolgens zweeg hij. Geen geruststellend gemompel van dat ziet er netjes uit. Ik hield mijn hart vast.
Maar na enkele stille minuten vroeg hij me mee te kijken op het scherm. Er waren geen afwijkingen te zien. 'U heeft géén verhoogd risico op prostaatkanker,' zei hij. Medicijnen om de klier te doen slinken ried hij af vanwege de bijwerkingen. Over twee jaar maar weer PSA laten testen, eerder hoefde niet.

Ik was die dag, een regenachtige, grijze dag, in een opvallend kalm en prettig humeur. Plotseling waren er geen obstakels meer, voorlopig. Alleen maar prettige vooruitzichten. Die vrijdag zou het, na alle plensbuien en windstoten, gaan nazomeren. En ik had een afspraak met mijn Italiaanse vriend die morgen. We hadden heel wat te bespreken. Misschien zou ik zelfs een pijp met hem meeroken, voor de feestelijkheid. Daarna wachtte de vrijdagse witte wijn, Loire of Moezel, en een weekend zonder verplichtingen.

Vanochtend stond ik op uit een droom waarin er van alles mis was. Oud jeugdzeer. Ik herinnerde me dat ik de vorige avond vroeg was gaan slapen nadat ik de hele dag moe en suf was geweest. Ik was zelfs tijdens de Zen-meditatie een momentje weg, en dan bedoel ik niet in enig Nirvana: niets voor zo'n waakzaam iemand als ik ben.
Ik verzette me, dronk koffie, at yoghurt met noten en gedroogde vruchten, deed mijn fysiotherapeutische oefeningen, verruilde regenjas voor colbert en ging op pad.

Het lopen ging niet lekker. Het zweet brak me uit hoewel de temperatuur nog op gang moest komen. Mijn borst voelde benauwd aan, mijn ogen brandden, mijn gedachten waren dof en warrig. 
In de boekenpoort van de Gerard Terborgstraat vergat ik mijn ongemak. Ik vlooide door de immense verzameling en koos voor mezelf een AP-uitgave uit 1939 van Theo Thijssens romans Kees de jongen en Het grijze kind, en voor mijn vriend een bundeltje Florentijnse verhalen van Arthur van Schendel.
Weer buiten trof de zon me bruut in mijn ogen, die wazig zagen. De steen op mijn borst, even opgelicht door de literaire prikkels, was terug. Ik verlangde hevig naar huis en naar bed. Ik ging op een bankje zitten en appte mijn vriend. Zo heb je ook niks aan mijn gezelschap.
Thuis viel ik onmiddellijk in een diepe slaap.
Jammer, - het had zo mooi kunnen zijn, dacht ik toen ik iets opgeknapt wakker werd.
Maar dan: geen zorg! Er komt een herkansing, de echo heeft dat duidelijk laten zien.



vrijdag 12 september 2025

Herfst, Hesse, Mann & kastanjes


Ik ben zover nog niet maar mijn dochter besluit voor mij. 
Ze heeft de was opgehangen en trekt als ze terugkomt de balkondeuren achter zich dicht. 
'Er stroomt koude lucht naar binnen,' verklaart ze als ze mijn opgetrokken wenkbrauwen ziet.
Achter de glas-in-loodraampjes is weerlicht te zien. Even later knalt de donder.
'Dichtbij,' zegt mijn dochter. We knippen schemerlampen aan, ik doe de gordijnen dicht.
De regen, de hele dag al dreigend, barst los en ruist hevig op de grote esdoorn.
Ik voel de aanvechting om te gaan kijken maar blijf berustend in mijn stoel zitten.
Vanaf nu is er weer binnen en buiten.

                                                                        •

Ik zit al maandenlang vast in het centrale deel van Doctor Faustus. Hoofdstuk XXV. Een tientallen dichtbedrukte bladzijden lang traktaat over het demonische in de muziek, in de vorm van een dialoog met de Duivel. Ik worstel een paar bladzijden verder, uit plichtsbesef, en leg het dan weer weg om iets luchtigers te lezen.
De lezing nadert nu haar einde. Daarna verwacht ik weer door het vuistdikke boek heen te schieten zoals in het begin, dat wil zeggen: traag maar gestadig. Waarderend, genietend - om het dan plots geërgerd weg te leggen: kan je niet eens gewóón schrijven, jij zelfingenomen überintellectueel, moet elke zin per se een halve bladzijde lang zijn en zoveel neologismen en leenwoorden uit Latijn, Grieks en Oud-Duits bevatten?
Ik ben als musicus bovengemiddeld ingevoerd in de materie waarover het hier gaat, en ben ook wel het een en ander gewend op stuk van 'moeilijke' boeken. Maar van de essayistische overwegingen waar Thomas Mann ons hier op trakteert snap ik nog niet de helft. Het is dermate abstract, denkerisch filosofisch, subtiel en idiosyncratisch en daarbij verbaal zo complex, breedvoerig en ondoorgrondelijk, dat alleen de bedwelmende taal en de fascinerende sfeer de lezer erdoorheen trekken. Vergeleken bij deze polemische dialoog met het diabolische in onszelf is Goethes Faust een boertige huifkarrenklucht op een Beierse jaarmarkt. Mijn voorhoofd is er waarschijnlijk niet gewelfd genoeg voor.


Mijn vriendin stuurde me een foto van de oogst. Een mand vol donkere noten. Ik dacht aan de gepofte kastanjes die ik in Keulen had gegeten op het plein, uit een gloeiende papieren puntzak, ik dacht aan de openingszin van Narziss und Goldmund. Hermann Hesse had Mann nog asiel verleend in zijn huis in Ticino toen der Zauberer in Duitsland niet langer welkom was. Twee heren met een Nobelprijs, die van Mann zat sinds 1929 in zijn zak, die van Hesse moest nog komen in 1946, dat schept een band.
In mijn herinnering schreef Hesse veel simpeler dan Mann. Maar deze opening van de populaire roman uit 1930 was toch bijna een bladzij lang, al waren de zinnen eerder nevenschikkend dan onderschikkend. Ik vertaal letterlijk om mijn punt te maken. Een goede vertaling zou vrijer moeten zijn, want het Nederlands is niet zo stram en gebeeldhouwd als het Duits, ook niet in de jaren dat deze roman verscheen.

Voor de door dubbele zuiltjes ondersteunde boog bij de ingang van het klooster in Mariabronn, vlak langs de weg, stond een kastanjeboom, een vereenzaamde zoon van het Zuiden, lang geleden door een pelgrim uit Rome meegebracht, een tamme kastanje met een sterke stam; zijn ronde kroon hing teder over het pad, ademde met ruime borst in de wind, en in het voorjaar, als alles om ons heen al groen was en zelfs de notenbomen van het klooster hun rossige jonge loof al droegen, liet hij ons lang op zijn blaadjes wachten, dan duwde hij rond de tijd van de kortste nachten uit zijn bladertrosjes de matte, witgroene stralen van zijn vreemdsoortige bloesems omhoog, die zo vermanend en beklemmend kruidig roken, en liet in oktober, als fruit en wijn al waren geoogst, uit zijn vergelende kroon in de herfstwind de stekelige vruchten vallen, die niet elk jaar rijp werden, waar de kloosterjongens om vochten en die de onderprior, die uit het Zuiden kwam, in de open haard van zijn woonkamer roosterde.

In het park lagen er tussen de eikels ook platgetreden kastanjes op het pad - wilde, paardenkastanjes. Ik schopte er tegenaan. Pas toen ik bijna thuis was besefte ik dat mijn vriendin helemaal geen kastanjes maar walnoten had geoogst. Maar toen was het te laat om de opbouw van dit stukje nog te veranderen.


zaterdag 6 september 2025

FRIARIELLI


Hij kende het repertoire van Boudewijn niet, de geluidsman van de Zaandamse Bullekerk, maar het deed hem denken aan Fabrizio De André. Dat verbaasde me. Vroege Boudewijn en vroege De André (1940-1999) hebben veel gemeen, beiden hebben goed geluisterd naar Georges Brassens en andere helden van het Franse chanson. Maar in Nederland kent niemand de Genuese troubadour. Vooralsnog sloeg ik de opmerking tot nader referentie op en ging verder met de soundcheck. Hij had een accent dat soms moeilijk te verstaan was maar ik was te veel met Boudewijn en Lennaert bezig om de optelsom te maken. Om halfzeven werd er een bord eten voor ons gebracht. Ook de technicus at mee. Ik wilde het wel vragen maar deinsde ervoor terug. Mijn zoon had minder scrupules: 'Waar kom jij vandaan?'
'Italië.'
Ach, natuurlijk. Een stroef maar door de adrenaline geolied schakelaartje ging om. 'Da dove?' vroeg ik meteen, 'wáár in Italië?'
'Napoli.'
Ik schoof wat dichter naar hem toe en at gedachteloos. We praatten een tijdje over de stad en omgeving. Ik vertelde over mijn Napolitaanse avonturen met La Passione. Gooide er af en toe een mondje Napolitaans doorheen. Dat ik over friarielli begon verbaasde hem net zo als zijn opmerking over De André mij had verbaasd.
Mijn schoondochter keek me verrast aan. 'Ik wist helemaal niet dat jij Italiaans sprak.'

Ik zweefde ouderwets door het optreden heen. Waar waren de zenuwen van die morgen, de twijfels, de sombere tegenzin? Misschien doordat de zomervakantie nog maar net afgelopen was voelde ik me minder gespannen dan in tijden. Mijn stem deed precies wat ik wilde en ook mijn gitaar voegde zich braaf naar mijn wensen, een enkel rebellerend akkoordje daargelaten. Binnenstebuiten gekeerd, ijl en zorgeloos, liep ik na afloop zonder er een seconde over na te denken naar het podium waar de technicus aan het afbouwen was. Ik pakte mijn gitaar en zong een coupletje 'Na sera 'e Maggio.
'Ik ken het repertoire niet zo goed,' zei mijn Napolitaanse vriend met een verlegen glimlachje. Ze luisterden thuis naar Pino Daniele, vertelde hij, de halfgod die Napels als rockstad op de kaart zette. Roberto Murolo, ja, die kende hij natuurlijk van naam. Maar verder moest hij zich verontschuldigen. Hijzelf was bezig met elektronische tarantella's.
Ik gaf hem een hand. 'Alla prossima.'
'Speriamo.' 

De volgende dag schaamde ik me een klein beetje. Vroeger was deze directe openheid zo geen dagelijkse, dan toch wekelijkse kost. Tegenwoordig overkomt me die vloeibare, lichtvoetige staat van bewustzijn alleen nog als ik met de knoet en karwats van een contractueel vastgelegd en dus niet te vermijden optreden uit mijn veilige hol ben gejaagd. 


Morgenmiddag rond 15.00 uur spelen we een keuze uit het repertoire van Boudewijn de Groot en Lennaert Nijgh tijdens het Rembrandtpark Festival. 

vrijdag 29 augustus 2025

SCENARIO



'Wat een grote moedervlek heb je daar,' zei mijn oudste dochter. 'En hij is helemaal korstig. Zou je daar niet eens naar laten kijken?' Ik trok een fleurige blouse aan, mompelde een bevestiging en zette het weer uit mijn hoofd. Die moedervlek zou het restje vakantie niet bederven.

Eenmaal thuis moest ik de verontrustende gedachte wel toelaten. Mijn vriendin had het ook al gezegd. Bij een vorig doktersbezoek was ik het zogenaamd vergeten. Ik vond die verhoogde PSA al genoeg. Mijn kop ging weer even in het zand.
Op de laatste zomerse uitspatting voor onherroepelijk een sobere tijd zou, moest aanbreken beloofde ik dat ik de dokter zou bellen. Ik nipte van mijn digestief en maakte grappen over het scenario dat ik daarmee zelf in het leven riep: natuurlijk was het een melanoom. Misschien was ik er nog net op tijd bij, maar mogelijk was dit onze laatste vakantie samen geweest.
'Zo erg ziet het er nou ook weer niet uit. Ga jij nou maar gewoon even naar de dokter,' zei mijn vriendin, 'dan heb je tenminste duidelijkheid.'
Maandag kon ik de moed nog niet vinden maar dinsdag belde ik dan toch. Ik kon de volgende morgen al terecht. Ik sliep slecht, de beelden van op Google gevonden pigmenttumoren nog vers op mijn netvlies. Morgen zou alles er misschien heel anders uitzien maar er was geen weg terug.

Na mijn karige ontbijt - ik wilde het juist begonnen gezonde regime niet meteen opgeven uit voorbarige troost - liep ik tamelijk gedachteloos naar de praktijk. Ik zou in elk geval een verwijzing naar de dermatoloog krijgen, daar rekende ik op. Dit was duidelijk een heel ander geval dan die dikke maar onschuldige moedervlek waarover ik me een aantal jaar geleden zorgen had gemaakt. Die was mooi rond geweest, deze was rafelig en langwerpig.
In de wachtkamer repeteerde ik de zinnen waarmee ik mijn klacht zou verwoorden. Niet te dramatisch, met de nadruk erop dat die moedervlek er al héél lang zat (ik was daar overigens helemaal niet zeker van) maar in de loop der tijd, ook volgens mijn vriendin, wel dikker en donkerder was geworden en dat ik er toch maar eens naar wilde laten kijken. 
Dokter keek me onaangedaan aan door zijn stalen brilletje. 'Bloedt het?' vroeg hij. 'Nee,' zei ik met alvast iets van opluchting.
'Doet u uw shirt maar even uit en ga daar liggen, dan kijk ik even.'
Ik strekte me uit om de behandelbank. Zijn oordeel kwam meteen. 'Dat is geen moedervlek. We noemen dat een ouderdomswrat. Totaal onschuldig.'
Ik ging weer zitten, een beetje ongelovig nog.
'U kunt het gewoon laten zitten, of het laten weghalen, net wat u wilt.'
'Moet ik daarvoor naar de dermatoloog?' Ik was van mijn zelfbedachte scenario nog niet af te brengen. 'Nee,' zei hij met een ietwat vermoeid glimlachje. 'Ik kan het hier doen. Nu meteen als u dat wilt.' 
Even later voelde ik de prikjes van de verdoving. 'Gaat het?' vroeg hij. Ik wou iets zeggen over de parodontoloog en dat ik wel wat anders gewend was maar besloot om nu maar eens geen grappen te maken. Die kon ik opsparen voor als een beetje galgenhumor echt nodig was.
Omdat ik niks zien kon, zo op mijn buik, vertelde de arts geduldig wat hij deed of ging doen. Ik stelde me het scherpe lepeltje voor dat het weefsel wegschraapte. 'Nu doe ik er een verbandje op, en een gaasje. Dat maak ik vast met een paar pleisters.'

Ik kleedde me aan, bedankte hem uitvoerig en zei dat een mens ook niet zoveel moest googelen voor hij naar de dokter ging. Hij knikte zuinig.
Buiten wilde de opluchting nog niet meteen komen.


Illustratie: George Grosz (1893-1959) - Der Hypochonder Otto Schmalhausen (1923)

vrijdag 22 augustus 2025

HEREMIETKREEFTEN


'En,' vroeg mijn broer, 'hoe bevalt het thuis?'
Ik antwoordde in negatieve termen. We hadden al van de katten-oppas gehoord dat er steigers tegen de voorgevel waren opgesteld, het schilderwerk ging eindelijk beginnen. Driehoog in de stad voelde na alle vrijheid van de Bretonse kust als een kooi. Bovendien was ik moe, kortademig en hypochondrisch.
'De eerste dagen na de vakantie zijn altijd lastig,' relativeerde ik.

Mijn dochters vroegen me op het zonnige terras van Podium Mozaïek waar we onze reis afsloten, om eens wat minder te mopperen. 'Benoem eens wat vaker de positieve dingen.' Ik besef dat ik mijn rol als brombeer iets te enthousiast speel. Mijn zoon en schoondochter oefenen zich in dankbaarheid en ik kan daar wat van leren. Dus ik zette mijn glas neer, knikte ze toe en vertelde hoe geweldig ik het vond dat ik op mijn leeftijd nog - nee, niet eens werd gedoogd, maar me welkom, gezien en bemind voelde: wie gaat er als humeurige bejaarde heer nog met vriendin, kinderen en kleinkinderen op vakantie, niet omdat je de familie moreel onder druk hebt gezet, maar op hun eigen initiatief, op hun verzoek? Een gezegend mens was ik, zei ik, en ik meende het oprecht.

De volgende morgen zette ik koffie met mijn vertrouwde caffettiera die het op de inductieplaten van het vakantiehuis niet had gedaan en ik was dankbaar voor mijn Bialetti Moka Express, na ruim een week vieze koffie uit capsules in een budget Nespresso-machine. 
En ik was dankbaar voor het gezelschap van de katten natuurlijk, die eerst een beetje onwennig en beledigd hadden gedaan maar zich de volgende dag alweer gezellig bij me voegden voor het dagelijkse middagdutje - een routine die merkwaardig snel weer terug was nadat ik er een kleine twee weken totaal geen behoefte aan had gehad. 
De tweede dag speelde ik plichtmatig wat op mijn luit. Liever zocht ik heremietkreeftjes op het strand met mijn kleinkinderen. Maar vandaag heb ik een nieuw stuk in studie genomen dat ongehoord pittige eisen aan mijn eenvoudige techniek stelt. Dat is het effect van reizen, je kijkt na terugkeer - niet meteen! - opgefrist tegen de dingen aan. 

Wat is het meest bijzondere aan zo'n vakantie? Ik ga voorbij aan de feiten en de plaatsen. Mijn blog is rond deze tijd al té vaak een persoonlijk ingekleurd toeristengidsje. Om een indruk van het Bretonse departement Morbihan te krijgen kunt u beter de ANWB-gids erbij pakken of even googelen.
Ik signaleerde het al in het eerste blogje dat ik schreef over een roadtrip met mijn familie. Ik vat het nog eens samen. Er ontstaat tijdens zo'n reis een groepsdynamiek van een tijdelijke, speciale aard. In die groep mensen ga je op, los je op. Praten met anderen neemt de plaats in van de normale innerlijke monoloog. Het denken wordt een ruis op de achtergrond. Woorden zijn eruit voor je het weet en je voelt je veilig om ze los te laten, in zulk dierbaar en vertrouwd gezelschap.

Dat, en die immense tuin met ligstoelen onder de moerbeiboom en met uitzicht op de zoutmoerassen die bij vloed een glinsterend binnenzeetje vormen, zal ik het meeste missen.




vrijdag 8 augustus 2025

SPANGA


We reden naar Friesland, naar buurtschap Spanga om precies te zijn, onderdeel van gemeente Weststellingwerf, om de opera Tosca te zien. Ik was nog nooit naar dat gelauwerde, al meer dan dertig jaar bestaande locatietheater geweest. Een vriend van mijn vriendin ging erheen om Aylin, de vrouw van zijn achterneef, te zien en te horen. Wij haakten aan. 
We parkeerden de auto in een weiland. Vrijwilligers hielpen ons te manoeuvreren, zodat we er als het donker werd makkelijk weer uut konden rijden. Er wapperde een vlag met het gezicht van Aylin erop. Op het festivalterrein hing een apart sfeertje. Luchtig. Ontspannen. Wij - vriendin, jongste dochter en ik - zijn gewend aan de jaarlijkse openluchtvoorstellingen van theatergroep Vis à Vis. Die worden professioneel omzwachteld door alle mogelijke randstedelijke luxe. Hier in het verre Spanga is er maar een beperkte keus aan de bar, en die wordt in kleine plastic bekertjes geserveerd. Er is geen overtollig vertier. Geen vuurkorven en feestelijke nazit. Alles draait om de voorstelling in de schuur. We liepen een beetje rond, keken uit over water en weiland. Een man van de organisatie vertelde ons over Bommen Berend, die op zijn mars naar Groningen, in het rampjaar 1672, Saksische soldaten had meegevoerd. Die kwamen, hoe weet ik niet meer, terecht in deze contreien en zo komt het dat de Stellingwerfers geen Fries maar Nedersaksisch spreken. 'We willen eigenlijk onafhankelijk worden,' grapte de man van de organisatie.

De uitverkochte voorstelling begon. Ik schatte dat er zo'n 300 man in de schuur zat. Vanaf de eerste klanken was duidelijk dat het hier om een uitvoering van hoog niveau ging. Drama, lyriek, tempo, actie, slagen en kwinkslagen - het was er allemaal in overvloed. De setting was die van het Italië van Mussolini. Niet nieuw, maar zeker niet verkeerd. De herkenbare fascistische grijsgroene snit maakte barone Scarpia, de ultieme grensoverschrijdende machtswellusteling (wanneer cancelt iemand die man nou eens?!) nog wranger en wreder dan wanneer hij in het uniform van een politiechef uit 1800 was gestoken. 
In de auto had ik het verhaal kort samengevat voor mijn reisgenoten. Liefde, jaloezie, macht, verraad, dood en verderf. Ik rakelde de van Gerald Durrell (My Family and Other Animals) geleende anekdote over de legendarische opvoering in Korfoe nog maar eens op: hoe de sopraan pijnlijk hard was neergekomen na haar zelfmoordsprong van de bordkartonnen Engelenburcht, en hoe er bij de volgende voorstelling een stapel matrassen was neergelegd; tot verbazing en hilariteit van het publiek zag men Tosca weer omhoogkomen, dalen, weer omhoogkomen...
Hier was geen Engelenburcht om vanaf te springen. De voorstelling eindigde met een aantal droge pistoolschoten: twee of drie voor de mannen van Scarpia, één voor Tosca zelf. Melodrama, wat u zegt, en ik merkte dat ik voor Puccini niet jong genoeg meer ben - de tranen van vroeger bleven uit en dat lag zeker niet aan de prachtige zangers en de voortreffelijke muzikanten.

Dertien jaar geleden zocht ik een zangeres voor de Meervaart-productie Ze vroegen arbeid, er kwamen mensen. Een Turkse collega bracht me in contact met Aylin Sezer. Ze had de leeftijd van mijn zoon, ze was aardig, mooi en door en door muzikaal en ze stal onze harten met haar interpretaties van mijn liedjes.
Aylin heeft sindsdien een voorbeeldige carrière gemaakt. Ongeforceerd, maar tempo commodo gestimuleerd door steeds nieuwe uitdagingen bouwde ze haar lichte lyrische sopraan uit, tot die een dramatische rol als Tosca schijnbaar moeiteloos aankan. De natuurlijke schoonheid van haar stem en het precies goede vibrato bleven behouden terwijl het volume en de breedte en diepte zijn toegenomen. Een operazangeres met power maar zonder de bijkomende nadelen daarvan: geen gegil en geen gewaggel, alles blijft van grote elegantie. Om met Ilja Gort te spreken, die deze avond naar eigen zeggen voor het laatst op tv te zien was: Goed bezig Aylin, ga zo door!


Bovenste foto: Robbe van der Vloet


Voorheen Rookzanger is een week of wat naar Bretagne en zwijgt even op deze plek. Hopelijk tot later!


vrijdag 1 augustus 2025

GOUDA


Leiden was ons goed bevallen, Duitsland kwam er niet van, dus waarom niet eens naar Gouda? Een paar jaar geleden hadden we het voornemen gemaakt om alle Zuid-Hollandse steden en stadjes een voor een te bezoeken, te beginnen met Delft, stad van mijn moeder. Het was hoog tijd voor Gouda en het plaatselijke museum stond allang op onze verlanglijst. Er was nu een bewierookte expositie te zien met werk van Jo Koster (1868-1944), een grote reputatie van voor de oorlog, net zo vergeten als haar schrijvende naamgenoot Jo Boer (1907-1993 - wie leest haar nog, de auteur van briljant geschreven boeken als Catherina en de magnolia's en Kruis of munt?)

Er was wat oponthoud en het was al wat later in de middag toen we Gouda binnenreden. Maps stuurde ons naar een parkeergarage vlak bij de Hoge Gouwe waaraan ons hotel lag. In de parkeergarage wees een bord naar de parkeerlaag vlak onder het hotel. Daar was een lift die in de lounge uitkwam. Zo checkten we in zonder te weten waar we waren. Mijn vriendin die zich graag en goed oriënteert wordt daar ongemakkelijk van. Mij deed het denken aan de metro in Parijs. Je stapt ergens in, slaat een hoop decor over en duikt op in een andere wereld. We zien straks wel hoe het hotel er van buiten uitziet, troostte ik haar.
Niet veel later liepen we in een miezerig regentje de waterstad Gouda in. Meer Delft dan Leiden leek me. Voor het museum vonden we het te laat, dat kwam morgen wel. De Sint-Jan moest het worden en dan na wat rondlopen en sightseeing de gastronomie in. Het Griekse restaurant dat ons in Leiden door de neus was geboord (alles tot op de laatste tafel bezet) moest hier een vervanger vinden. Twee mogelijkheden, een op de Korte, en een aan de Lange Tiendeweg. 
De kerk, een museum tegenwoordig, tickets en merchandise, boogt op 72 wereldberoemde gebrandschilderde ramen uit de zestiende eeuw. Gelukkig had ik Egeraat bij me, Dr. L van, Il Dottore. Die nam ons bij de hand en zei vriendelijk vermanend op pagina 80 van Wegwijs in Nederland (1962)

'Ga niet álle ramen bekijken, maar beperk u tot onderstaande en bezie die rustig en intens. De nummering staat duidelijk aangegeven.' 

Zo bezagen we de nummers 5, 6, 7, 8, 30 (??), 12, 18, 22, 23 en vooruit, ook 28a, De bevrijding van Nederland: 'een zeer geslaagd modern raam van Charles Eyck.'
Ik zag al die toeristen met hun audiotoer totaal oververzadigd van zestiende-eeuws glas-in-lood de kerk verlaten en wreef in mijn handen. Mijn hoofd was nog fris.
De kerk heeft het langste middenpad van Nederland (111 meter) en bezit een bizar mooi barokorgel. Mijn vriendin moest denken aan de Sainte-Marie-Madeleine in Vézelay, maar dat vond ik te veel eer.
De stadswandeling voerde ons langs stadhuis, waag, het Joodse Poortje. De regen joeg ons een overdekt terras op. Bitterballen en tripel. Mijn vriendin schreef een in de Sint-Jan gekochte ansichtkaart om haar zuster te feliciteren die de volgende dag zou verjaren. Een kaart schrijven op een terras. Vakantiegevoel.
Bij de Griek (die van de Lange Tiendeweg was met zomerreces, maar die op de Korte was open, al maakte het blonde en mollige dienstertje nog een grapje over "alles vol" waarna ze me joviaal op de schouder sloeg) - bij De Griek was alles gul en groot. Gipsen beelden, mythologische muurschilderingen in de slechtst denkbare stijl, ongevraagd neergezette ouzo, voorgerechten die ruimte opeisten die voor de hoofdgerechten was bedoeld, een barokke badkuip die een glas Metaxa moest voorstellen... Na de Griek liepen we door de nu serieuze regen naar het hotel en daar was het snel bedtijd.

De volgende morgen aten we toch, ondanks aanvankelijke tegenzin, grote porties van het ampele ontbijtbuffet. Daardoor aangesterkt liepen we naar Museum Gouda. We moesten ons eerst door een zaal vol opvallend slecht geschilderde religieuze altaarstukken heenworstelen (maniërisme op zijn áller, állersmalst) - maar de expositie was zeer beslist de moeite waard. Jo Koster mag wat ons betreft per direct terug op de lijst van toonaangevende twintigste-eeuwse kunstenaars. Een eclectisch maar sterk oeuvre, met autoriteit op het doek gezet. 
Maar de grootste verrassing volgde nog toen we al op weg naar buiten waren.
In een zaal over de geschiedenis van Gouda was een interactieve maquette die de historische ontwikkeling van de stad verbeeldde. Ik herinnerde me opeens dat mijn vriend Ger voor dit museum had gewerkt. Met zijn bedrijf Mapping History, dat na zijn dood in 2021 is opgeheven. Vertederd verliet ik het voormalige Catherina Gasthuis. De zon was inmiddels gaan schijnen.

Bij het schrijven van dit stukje ontdek ik dat de interactieve maquette van een bedrijf "IJsfontein" is en dateert uit 2020. Ik vond het al wat lichtgewicht en speels voor mijn serieuze vriend. Wat hij dan wel voor het museum heeft gedaan blijft in het duister.