Het is Goede Vrijdag en ik werk aan een mis. Heer ontferm U, klinkt het, schrijf ik. Het is toeval, ik maak
mijn dagen nuttig door voor mijn koren composities te schrijven, iets waar ik
anders niet zo snel aan toekom. Ik kijk naar buiten en zie een mooie blauwe
lucht. Straks zullen mensen zich zo goed mogelijk gaan vermaken in het park. De
vogels zullen zingen en er zal een wat lauwe sfeer hangen van vrolijk verdragen
verveling. Geen dag voor een kruisiging, geen dag voor zweepslagen en in hout
gehamerde spijkers, zo groot, dat ze nagels genoemd worden, geen dag voor splinterend bot en
gekerm. Ook geen dag voor piëteit, de tv blijft uit, de tweehonderdmaal
gecancelde Matthäus Passion moet het ook in deze ingeblikte versie zonder mij
doen. Vroeger keek ik nog weleens. De uitgestreken gezichten van Peter Schreier
en Theo Adam, begeleid door een zure gamba en een streng pijporgeltje stonden
borg voor die speciale sfeer die mensen als troostend omschrijven, maar waarin
ik alleen maar sombere ernst heb kunnen horen. Er was ook een tijd dat ik zelf
nog actief was in het oratoriumcircuit. Ik heb de muziek van Bach pas echt
leren waarderen door haar te zingen; vooral de Johannes
Passion vond ik mooi, misschien
ook wel omdat die minder plechtstatig en zoet, en feller, dramatischer en
beknopter dan de Mattheus is. Nog jaren nadat ik me uit die wereld had
teruggetrokken sloeg ik in de Goede Week de partituur af en toe open, en zong
de hele Christus-partij door, want je wist maar nooit of er niet een collega
ziek werd voor wie ik in moest vallen. Het is nooit gebeurd, want ik was
inmiddels ‘de zanger van het Napolitaanse lied’ geworden, en in ons hokjesland
kun je maar één ding tegelijk serieus beoefenen zonder je geloofwaardigheid te
verliezen. Ach, de Mattheus, die oer-Hollandse, Calvinistische traditie, die
voor het eerst sinds 1945 niet zal klinken in de vele kerken en concertzalen - Erbarme dich! Bach is zonder twijfel een groot componist, maar in
mijn half rode, half Roomse ziel heeft zijn muziek nooit echt wortel willen
schieten. Ik voel de pijn in de portemonnee en ook in het hart van veel
collega’s, maar ik zal er geen traan om laten dat we eens een jaartje overslaan.
Mijn opa en oma uit de Rijnstraat gingen een keer
per jaar naar de kerk, met kerstmis. Niet naar de bakstenen kolos van de Thomas
van Aquino, inmiddels gesloopt, want die was Rooms, zo niet paaps, maar naar het dichtstbijzijnde Nederlands
Hervormde godshuis, ik weet niet welk. Mijn oma was opgevoed in dat geloof, en
hoewel ze niet erg religieus van aard was, bleef de echo ervan doorklinken in
hun appartement op 222 eenhoog, boven de koele melkwinkel van Helsloot. Voor
het avondeten werd er altijd even gebeden. Here
zegen deze spijze, amen. Dat was
alles. Ik vond het raar, een vreemd element in het verder zo seculiere huis van
mijn grootouders, maar het was tenminste kort. Wel moet dat geprevelde gebedje iedere
dag van zijn leven een knieval hebben betekend voor mijn rode opa, SDAP’er in
hart en nieren, wiens vader nog achter Troelstra aan had gemarcheerd en tijdens die
marsen de inhoud van geleegde pispotten over zich heen had gekregen. Mijn opa
begreep van de religieuzen en hun rituelen helemaal niets. Hij minachtte ze
niet zo erg als de Mof of de VVD, maar het scheelde niet veel.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten