In december werd Ga
met me mee, zelfportret in 100 stukken gepresenteerd, een nieuwe
bloemlezing met nagelaten teksten van Lennaert Nijgh, samengesteld door Peter
Voskuil. Voskuil schreef eerder, in 2007, de biografie Testament.
Ik was uitgenodigd maar ben niet gegaan. Deels omdat ik niet
lekker was, deels door iets anders, iets groters. Ik merkte dat ik geen zin
meer had om me in dat kringetje van Nijgh-mensen te begeven. Nijgh was mijn
vriend, mijn pennevriend vooral, toen ik
een dertiger en veertiger was. Als ik denk aan die tijd ken ik mezelf niet
terug; ik kijk in een vervormende spiegel. Voor vrienden van toen geldt dat in
nog heviger mate. Nog steeds fascineert Nijgh me, maar zoals een andere
schrijver me zou kunnen fascineren, een die ik nooit gekend heb en die al eeuwen
dood is. Ik denk niet vaak meer aan hem als aan een vriend. Hoogstens is hij de
vriend van die vreemde versie van mijzelf. Die tweede dood van Nijgh maakt me
ongemakkelijk en bedroefd, en daarom ben ik niet naar Haarlem gegaan.
Behalve de mettertijd gegroeide afstand tussen ons is er nog
een reden voor die vervreemding. Sinds zijn dood is er zoveel over hem
geschreven en gepraat. Taboes zijn doorbroken, geheimen naar buiten gekomen en
ik heb mijn beeld van Lennaert zeer moeten bijstellen. Postuum is hij een
andere man dan hij bij zijn leven was; voor mij tenminste.
Lennaert was een junk. Hij is gestorven aan een mishandeld
en uitgewoond lichaam. Ik heb dat toen nooit gezien, en zelfs intimi die het
wel zagen wilden het niet zien. Lennaert verzweeg en ontkende het en dus was
het er niet. Achteraf zijn alle signalen duidelijk. Hoe hij opgeknapt van de wc
terugkwam, als we een afspraak in een van zijn stamcafés hadden, hoe zijn doffe
ogen dan oplichtten hoewel hij pas één glaasje Beerenburg op had. Iedereen
wreef hem alcoholisme aan, dat paste beter bij de schipper/dichter die in zijn
hart een negentiende-eeuwer was dan de coke en de speed. Maar ik heb me er
altijd over verwonderd hoe zo weinig drank iemand zo kon uithollen. Die paar
glaasjes Weduwe Joustra die hij traag naar binnen zoog konden zoveel kwaad niet
doen. Zelfs als je er zijn kettingroken
en zijn slechte eet- en slaapgewoonten bij optelde.
In de week na kerst arriveerde het boek. Voskuil had er een vijftal
aan mij gerichte brieven in opgenomen (‘Lieve Zanger!’) en was zo attent om me als dank het exemplaar toe
te sturen dat bij de presentatie voor me klaar had gelegen. Het zag er prachtig
uit. Typografisch tot in de puntjes verzorgd en rijk geïllustreerd, net als
zijn grote broer Testament.
Ik sloeg
het open en zocht de bladzijden op in het laatste gedeelte, waarop de brieven
stonden afgedrukt (‘Amice!’, ‘Waarde Liereman!’).
Een paar stukjes waren
weggelaten, zag ik. Ik vroeg me af waarom, las de voetnoten en was verbaasd.
‘Waarlijk, het wordt
tijd. Die Winterreise wacht,’ beëindigt
Nijgh zijn brief van 31 januari 1994. Het commentaar van Voskuil: ‘Die Winterreise wacht’ – Lennaert koesterde
op dat moment plannen om zijn eigen Winterreise te schrijven, en het werk
daaraan wachtte dus.
Verbaasd? Verbijsterd was ik om zoveel onbegrip. Dat bedoelde Lennaert
helemaal niet! ‘Die Winterreise’ was in de omgang met Lennaert een vaak
terugkerende metafoor die stond voor de eenzame laatste levensjaren, de barre tocht
naar het einde. Het ‘Waarlijk, het wordt tijd’ heeft in die context een bijna Bijbelse
klank; en de brief, die een dramatisch afgelopen ontmoeting met een jeugdige Geliefde
beschrijft, eindigt in mijn lezing in een melancholiek mineur: ‘Te laat! Mijn
tijd is om! Niets dan ouderdom en dood in het verschiet!’
Maar Voskuil leest het als: ‘Sorry, ik moet kappen met deze
brief, moet aan de slag met een tekstklus. Doei!’
Ik zette het aan
ergernis grenzende onbegrip van me af en bladerde door het boek. Een rijkdom
aan vergeten teksten, opgediept uit laden, overgetikt uit schriftjes. Genoeg om
je vingers bij af te likken, als je van Nijgh houdt.
Maar al die tijd dacht
ik, niet voor het eerst: als er fouten staan in wat ik toevallig kan verifiëren, hoe zit het dan met al die dingen waar
ik niets van weet? Hoe betrouwbaar zijn al die feiten eigenlijk, die we
dagelijks voorgezet krijgen?
En wat nou, als ik me vergis, en Voskuil het bij het rechte eind heeft?
Wat is de ware toedracht toch altijd ingewikkeld, en wat zijn we toch
allemaal vreemden voor elkaar.
Lennaert Nijgh zou vandaag 73 zijn geworden.
5 opmerkingen:
- Volgens een interview met Boudewijn ergens in de pers van de tweede helft van de jaren '90, betreffende een opvolger van het album 'Een nieuwe herfst' (1996), speelde Lennaert met de gedachte om met de liederencyclus 'Winterreise' aan de slag te gaan. Ik weet niet of Peter Voskuil deze of een andere bron heeft gebruikt, maar er was in elk geval na 'Een nieuwe herfst' openlijk sprake van zo'n idee.
De datum van de brief (31 januari 1994) is beduidend eerder, maar wie weet hoe lang Lennaert al met de gedachte speelde. Zie ook 'Meester Prikkebeen' (1967), van tientallen jaren eerder, die verwijst naar 'Der Leiermann'.
Behoudens 'De winter' (2002), die verwijst naar 'Der stürmische Morgen', is er na die brief van 1994 volgens mij niets verschenen dat duidelijk te maken kan hebben met het idee dat Boudewijn in de pers omschreef.
Verwees Lennaert met "Winterreise" naar een project of naar een melancholieke metafoor? Zou de waarheid misschien in het midden kunnen liggen? Misschien groette hij dubbelzinnig en hebben jullie zodoende allebei gelijk?
- De "schipper/dichter die in zijn hart een negentiende-eeuwer was". Heeft Lennaert ooit zoiets gezegd over zichzelf? In een van zijn laatste interviews (2002), een aflevering van 'Oog om oog' in Haarlems Dagblad, had hij maar weinig met het romantiseren van vroeger eeuwen, wijzend op gebreken van die tijden.
Toen ik in november 2001 (in Bakenes) verzuchtte dat ik te laat geboren ben, reageerde hij streng afwijzend. Hij zei iets van: Onzin! Je bent geboren wanneer je geboren bent.
Bedankt voor deze pijnlijk inzichtelijke aflevering van je blog.
Lennaert's zelfdestructieve levensstijl wordt doorgaans teveel geromantiseerd. Dat is voor mij een valkuil gebleken.
Voor de goede orde: er was eerst, jarenlang, 'Die Winterreise' zonder meer, als favoriete muziek. Toen ik de cyclus in Haarlem ging uitvoeren (eerst zonder, later mét Lennaert, als gastspreker) werd die tussen ons die vaste metafoor, die zoveel woorden overbodig maakte. Daarna kwam er de nogal voor de hand liggende keus om als opvolger van 'Een nieuwe herfst' een eigen versie van 'Die Winterreise' te maken; een plan dat niet doorging omdat Lennaert tot niet erg veel meer in staat was. Van enig project was in 1994 nog lang geen sprake - Een nieuwe herfst moest nog verschijnen!
Wat betreft de 19-eeuwer: ik gebruik de term nogal losjes. Ik doel vooral op zijn fascinatie met het (Haarlemse) verleden en zijn neiging tot romantiseren van het verleden, zoals die in zijn liedjes naar voren komt.
- Winterreise. Oké, maar dan begrijp ik niet waarom je uiteindelijk aan jezelf twijfelde. ("En wat nou, als ik me vergis".) Dank voor de uitgebreide uitleg.
- Negentiende-eeuwer. De column 'Opslag' van 13 december 1988 toont Lennaert gebruikmakend van een tekstverwerker. In de pers zei hij later spottend over een collega die een lint voor een mechanische typemachine ging kopen, dat die daarvoor in het museum moest wezen. Lennaert leverde zijn columns uiteindelijk digitaal, per modemverbinding, aan het 'Haarlems Dagblad'. Is mij verteld.
Vanaf zeker 2001 had hij een mobiele telefoon. Wellicht wat eerder. Volgens mij was zijn uitleg, toen ik liet blijken dat ik hem zo modern niet verwachtte, dat hij die nodig had met betrekking tot zijn zieke ouders.
Het romantische beeld van de mechanische typemachine, dat inmiddels aan Lennaert kleeft, was reeds tijdens zijn leven een beeld uit het verre verleden geworden.
Hoewel je de term "negentiende-eeuwer" losjes gebruikt, wilde ik de andere kant, de moderne, hedendaagse Lennaert toch even benadrukken.
Uit 'Oog in oog', 'Haarlems Dagblad', 11 mei 2002:
In welke andere periode had u graag geleefd?
"Dat is voor een historicus een onzin-vraag, een gruwel. Een bepaalde periode kan je boeien, maar ik zou voor geen goud vroeger hebben willen leven.
Stel je eens voor, de middeleeuwen. Toen kon je niet eens roken. Genotmiddelen waren er amper. Alleen de zeer rijken en sommige kloosters hadden gedestilleerd. Dat putbier van toen was niet te hachelen. Sorry voor het Jopenbier, hoor. In brood zat altijd zand vanwege de molenstenen. Daardoor had je een gebit waar je dwars doorheen kon kijken. Mensen hadden het slecht hoor, als je al niet op jonge leeftijd was gestorven. Je moest van hoge afkomst zijn, wilde je een kans maken. De meeste mensen stierven al voor hun vijfde. Als je kijkt naar het Haarlem van 1850, dat is om je dood van te schrikken. Weet je waar Bangladesh lag? Aan de overkant van Het Spaarne."
Haha! Tja... Ook als romanticus hoorde hij al nergens bij... Lennaert hield van computers en faxen, maar deed niet aan 'iemelen', dat hij onzinnig vond. (Brief waarin dat staat ter inzage).
Een verschil tussen faxen en e-mailen is, dat faxen standaard een papieren afschrift aflevert. Ook het digitaal versturen van de columns resulteerde in een papieren afschrift, de krant.
Kortom, het staat dan gegarandeerd op papier, leesbaar zonder electronische benodigheden.
Toen ik Lennaert eind november 2001 (in Bakenes) mijn voorlopige kaartenbakwerk aan de website presenteerde, had ik gelukkig het juiste voorgevoel dat ik voor de zekerheid beter papieren afdrukken van het belangrijkste bij me kon hebben, zelfs al waren dat minstens tientallen pagina's aan kleurendruk.
Zoals die avond bleek, wilde hij volstrekt niets weten van de laptop met daarop de totale website, die zodoende in de tas bleef. Hij heeft de papieren afdrukken aandachtig doorgenomen, daar nam hij uitgebreid de tijd voor. In antwoord op mijn vraag wat hij ervan vond zei hij: "Vermoeiend." Wat volgens mij paste bij zijn houding ten opzichte
van terugblikken op zijn werk. (Tijdens mijn binnenkomst zei hij gekscherend, lachend groetend iets van: Wat heb je nu weer voor ouwe troep bij je?)
Overigens is met een laptop in een kroeg zitten veel opzichtiger dan er wat papieren lezen. Misschien speelde dat ook een rol, voorkeur te geven aan papier. Daarbij was de presentatie niet van tevoren afgesproken, dus ik overrompelde Lennaert ermee.
In april 2002 (in d'Oude Florijn), tijdens de volgende en achteraf laatste ontmoeting, bood Lennaert aan om aan de website mee te werken door middel het aanleveren van "floppies". Dit om mij overtypwerk te besparen. En zelf wilde hij het boek 'Met Open Mond' (1999) graag online beschikbaar, zei hij uit zichzelf. Helaas stond zijn dood de samenwerking in de weg.
Vanaf tenminste 2001 werden zijn columns, naast hun papieren oplage, gepubliceerd op de website van Haarlems Dagblad.
Tijdens de ontmoeting van november 2001 vertelde Lennaert me, dat hij daarvoor werd betaald.
Wekenlijks een nieuwe column van Lennaert online, vergelijkbaar met een blog. Ik vond dat een mooie tijd: Lennaert de eenentwintigste-eeuwer. :)
Een reactie posten