De hitte had me verlamd. Lamlendig was ik. En niet alleen lam in de lendenen, maar ook in het hoofd. Lammenadig. Als jongeman hield ik wel van hittegolven, ze ontspanden me, zwetend gaf ik me over aan een langzamer levenstempo, in het aangename besef dat alles wat ik ongedaan liet op rekening van de omstandigheden kon worden gezet - overmacht. Nu ik ouder word kan ik er minder goed tegen. Gisteren ontdekte ik de mogelijke reden daarvan: ik zweet niet of nauwelijks meer. En vraagt u maar aan uw huiskatten hoe het is om zonder te zweten die drukkende, vochtige hitte te doorstaan. Hun suffe, verwijtende blik ('Wat overkomt me nu? Doe er wat aan!') en het getergde tikken van hun staartpuntje tegen de vloer waarop ze zo uitgerekt mogelijk liggen zijn welsprekend genoeg.
Maar toen het onweer kwam was dat niet de opluchting waarop ik had gehoopt. Het kwam spectaculair genoeg: vlak boven de stad, alsof de goden onze grootsteedse zonden wilden straffen. Bliksemflitsen, recht uit Thors hamer Mjölnir, en krakende, oorverdovende donderslagen. Regen striemde neer, vormde riviertjes in de goten. Ik was een terrasje op gevlucht en zat onder een bevende parasol die nu paraplu was naar de voorbijgangers te kijken. In vliegende haast spoedden die zich voort, velen nog in T-shirt of zomerjurkje, dapper door de zondvloed fietsend of rennend.
Het verbaasde me dat ik het schouwspel alleen uit esthetisch oogpunt, of als curiosum kon waarderen. Vroeger gaf me zo'n zomers onweer een geluksgevoel. Het riep een enthousiasme op, een euforie zelfs. Misschien kwam het doordat ik zojuist van de tandarts kwam, die met zorgelijk gezicht op een tandje had getikt en me een wortelkanaalbehandeling in het vooruitzicht had gesteld, en me op het hart had gedrukt vooral niet te lang te wachten. Misschien kwam het doordat ik die morgen uit sombere dromen was opgestaan. Misschien was het gewoon te wijten aan mijn onvermogen om te zweten, was het mijn ouder worden dat me parten speelde. In ieder geval zat ik nog steeds even bedrukt als ervoor naar het verlossende noodweer te kijken en betreurde ik mijn uitblijvende enthousiasme.
Ik ging door de resterende regen naar huis, deed mijn natte kleren uit, kookte, at te veel zonder dat het me echt smaakte en staarde met een dof oog naar een paar televisieprogramma's die ik anders toch reuze aardig vind. Vroeg naar bed dan maar, besloot ik. Ik las wat, sloot mijn ogen, liet mijn negatieve gedachten verdampen en luisterde naar de stemmen die van een balkon kwamen, naar een merel die begon te zingen in de verte. Morgen een nieuwe kans, hield ik mezelf voor. Morgen is het weer gewoon twintig graden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten