Op kousenvoeten daalde ik de trappen af om het stille gewelf te bereiken waar de 'innerlijke Boeddha' zetelt, als-ie thuis is. Maar ik moet een verkeerde corridor zijn ingeslagen want ik kwam terecht in mijn peins- en denkvertrek, dat soms, in ongunstige omstandigheden, ook wel als mentale martelkelder wordt gebruikt.
Vraag me niet waarom, maar ik dacht aan mijn vader; hoe hij mijn ijkpunt was geweest. Ik had me aan hem gespiegeld. 'Papa, doe ik het goed zo?' En ik had me tegen hem afgezet. Als ik mijn eigen weg had gekozen en die maar ver genoeg van hem verwijderd was, was dat ook een soort waarmerk van kwaliteit. In beide situaties reageerden we op elkaar als magnetische polen. Elkaar aantrekkend en afstotend.
Sinds zijn dood heb ik mijn interesse in mijn jeugdhelden grotendeels verloren. Ik ben te negatief over mensen, levend of dood, die ik vroeger intens bewonderd heb. Ik ben de gave van de bewondering zelfs helemaal kwijt, lijkt het wel. Heeft mijn ooit zo bewonderde vader me soms teleurgesteld, door sterfelijk te blijken? En ben ik daarom zo bitter?
Toen ik me weer bewust werd van mijn omgeving en door mijn oogharen naar het groepje mensen keek dat hier samen met mij wekelijks de stilte en de verinnerlijking zoekt, vroeg ik me af of zij ook over zulke fundamentele dingen aan het broeden waren. Ze zagen er zo vredig uit, maar schijn bedriegt.
Ik sloot mijn ogen weer en nam nu de goede afslag in het trappenhuis. Ik vond op de tast de knop van mijn denkmachine, zette die uit en luisterde een tijd naar mijn ademhaling en naar alle kleine en grote geluiden, binnen en buiten.
Toen mijn gedachten toch weer met me aan de haal gingen was het mijn kleindochter die er het centrum van was. Ze is zich langzamerhand het concept van de tijd aan het eigen maken. Kan zich voorbije gebeurtenissen herinneren en zich toekomstige gebeurtenissen steeds beter voorstellen. Nog niet zo lang geleden werd ze wakker uit haar middagslaapje en zag je aan haar intens verbaasde blik dat ze de wereld op dat moment voor het eerst zag.
We rondden de meditatie af met wat rek-en strekoefeningen en zeiden elkaar gedag. Ik deed de deur van het buurthuis open, zag de stralende septembermorgen en bleef een ogenblik verbaasd bovenaan de trap staan. Toen mijn ooghoeken me verzekerd hadden dat er niemand keek breidde ik mijn handen vanuit mijn hart uit, omhoog, en groette ik de zon.
Vraag me niet waarom, maar ik dacht aan mijn vader; hoe hij mijn ijkpunt was geweest. Ik had me aan hem gespiegeld. 'Papa, doe ik het goed zo?' En ik had me tegen hem afgezet. Als ik mijn eigen weg had gekozen en die maar ver genoeg van hem verwijderd was, was dat ook een soort waarmerk van kwaliteit. In beide situaties reageerden we op elkaar als magnetische polen. Elkaar aantrekkend en afstotend.
Sinds zijn dood heb ik mijn interesse in mijn jeugdhelden grotendeels verloren. Ik ben te negatief over mensen, levend of dood, die ik vroeger intens bewonderd heb. Ik ben de gave van de bewondering zelfs helemaal kwijt, lijkt het wel. Heeft mijn ooit zo bewonderde vader me soms teleurgesteld, door sterfelijk te blijken? En ben ik daarom zo bitter?
Toen ik me weer bewust werd van mijn omgeving en door mijn oogharen naar het groepje mensen keek dat hier samen met mij wekelijks de stilte en de verinnerlijking zoekt, vroeg ik me af of zij ook over zulke fundamentele dingen aan het broeden waren. Ze zagen er zo vredig uit, maar schijn bedriegt.
Ik sloot mijn ogen weer en nam nu de goede afslag in het trappenhuis. Ik vond op de tast de knop van mijn denkmachine, zette die uit en luisterde een tijd naar mijn ademhaling en naar alle kleine en grote geluiden, binnen en buiten.
Toen mijn gedachten toch weer met me aan de haal gingen was het mijn kleindochter die er het centrum van was. Ze is zich langzamerhand het concept van de tijd aan het eigen maken. Kan zich voorbije gebeurtenissen herinneren en zich toekomstige gebeurtenissen steeds beter voorstellen. Nog niet zo lang geleden werd ze wakker uit haar middagslaapje en zag je aan haar intens verbaasde blik dat ze de wereld op dat moment voor het eerst zag.
We rondden de meditatie af met wat rek-en strekoefeningen en zeiden elkaar gedag. Ik deed de deur van het buurthuis open, zag de stralende septembermorgen en bleef een ogenblik verbaasd bovenaan de trap staan. Toen mijn ooghoeken me verzekerd hadden dat er niemand keek breidde ik mijn handen vanuit mijn hart uit, omhoog, en groette ik de zon.
2 opmerkingen:
Mooi
Mooi omschreven. Maakt het een stuk helderder.
Groet A
Een reactie posten