Toen de drukte en de euforie van De Meermin, het Monster en de Maan achter de rug waren kon ik niet meteen de rust vinden
waarnaar ik had verlangd. Mijn huis stond vol zonnebloemen en aan de hemel
scheen de vollemaan waarover we hadden gezongen, maar ik was rusteloos, stond
nog op scherp voor iets dat al voorbij was.
‘Niks nieuws - dat wist je toch van tevoren?’ zei rietblazer
Lucas bemoedigend door de telefoon.
Jawel, zéker wist ik dat. Maar niet dat het dit keer zo
hevig zou zijn.
Ik probeerde te lezen, maar vond geen boek dat mijn aandacht
vast wilde houden. Ik bladerde ’s avonds in de Bommeltjes van mijn
jeugd in de hoop daarin wat houvast te vinden, amuseerde me met een alinea of
wat van de nieuwste Stephen Fry, maar noch de verhalen uit Mythos, noch de legenden van Rommeldam konden me lang boeien. Mijn
hoofd was nog vol van het sprookje dat we zo mooi op de planken hadden
gebracht. Voor andere illusies was geen plaats.
Na een paar dagen ging het beter. De voorstelling begon een
beetje te vervagen en ik begon weer om me heen te kijken. Niks doen ging niet,
maar ik gebruikte mijn overtollige energie voor nieuwe composities voor mijn
koren: het gevreesde Zwarte Gat wilde ik voor blijven.
Op de derde avond sloeg ik een boek open dat ik van straat
had meegenomen. Het Gouden Paviljoen
van Yukio Mishima. Een passage in het begin trof me recht in het gezicht. Als
kind heb ik hevig gestotterd (eerste klas lagere, en eerste klas middelbare
school - de perioden van verandering en grote onzekerheid) en dit was de beste
beschrijving van het stotteren die ik ooit had gelezen. Ik citeer de passage in
zijn geheel:
Het behoeft geen betoog,
dat het stotteren een muur optrok tussen mij en de buitenwereld. Vooral de
eerste klank kost me moeite en die beginklank is als de sleutel van de deur,
die van mijn eigen innerlijk toegang geeft tot de wereld om mij heen. Ik heb
die sleutel nooit gemakkelijk om kunnen draaien. Omdat ze de vrije beschikking
over hun woorden hebben, kunnen de meeste mensen de deur tussen hun innerlijk
en de buitenwereld wijd openhouden zodat er een goede ventilatie mogelijk is,
maar voor mij is dat uitgesloten. De sleutel is met een dikke laag roest
bedekt.
Bij zijn verwoede pogingen
om de eerste klank uit te stoten, lijkt de stotteraar zich los te willen rukken
van de dikke, kleverige substantie van zijn innerlijk, zoals een vogeltje zich
van de lijmstok los wil rukken. Maar als het dan eindelijk lukt, is het al te
laat. Zeker, soms lijkt het of de werkelijkheid van de wereld buiten als het
ware met gevouwen armen mijn pogingen afwacht. Maar die wachtende werkelijkheid
is dan al niet nieuw meer. Als ik na al mijn pogingen ten slotte de
buitenwereld bereik, is hij inmiddels verkleurd en van bedoeling veranderd; er
ligt alleen maar een werkelijkheid voor mij, die zijn frisheid heeft verloren,
die een reuk van verrotting begint af te geven. […]
Maar helaas, zoals de aangehaalde tekst nét te wijdlopig is
en te zwaar met metaforen is aangezet, zo bleek het boek me ook te literair. De personages bleven
abstracties en bovendien waren ze me onsympathiek; de hele schrijver was me
onsympathiek, hoe mooi hij ook schreef. Nee, dit boek zou ik niet uitlezen, het
ging terug naar de kist aan straat waar het vandaan kwam.
Vandaag kwam ik opnieuw langs het van wrakhout getimmerde
bibliotheekje. Ik koos er een boek uit en las de eerste alinea. Ja, dit zou wel
wat zijn, om luie julidagen mee te vullen: The
Angel’s Game van Carlos Ruiz Zafón. Hij schijnt een bestsellerauteur te
zijn maar tot mij is dat niet doorgedrongen. Niet dat ik onder een steen leef,
maar ik heb niet zoveel vertrouwen in bestsellers. Ik had het boek opgepakt en opengeslagen
omdat ik de schrijver verwarde met die van een heel plezante literaire thriller
die ik ooit in soortgelijke zomerse omstandigheden had verslonden, over een
schaker die betrokken raakt in de wereld van zwarte magie, bibliofilie en
kunstroof. Zijn naam ben ik vergeten,
maar Zafón was het niet.
Ik slofte door de hete zon naar de schaduw van de kade. Op het bankje onder mijn dierbare boom las ik het eerste hoofdstuk. Het
stond stijf van de genreclichés en de verwijzingen naar filmische of literaire
voorbeelden, maar het was goed, slank, sfeervol en grappig leesvoer. En het boek was
lekker dik. Ik had gezien dat er nog een boek van Zafón in het kastje lag, De schaduw van de wind, en
besloot dat ook op te halen.
Ik benijd mijn vriend De
dwarse man altijd om de trefzekerheid waarmee hij zijn zomers met boeken
vult. Hij weet wat hij zoekt en waar hij het moet vinden. Koffers vol essef voor
gevorderden en knipogende Angelsaksische krimi’s gaan mee, als ouderwets papier
of op E-reader, naar zijn Griekse of Iberische stranden.
Met een beetje geluk heb ik nu ook een paar echte
zomerboeken te pakken.
(Vertaling Yukio Mishima: dr. C. Ouwehand)
1 opmerking:
Zonder twijfel doel je op The Dumas Club van Arturo Pérez-Reverte.
Ikzelf heb ergens in mijn achterhoofd nog wel het plan om die tetralogie van Zafón nog eens op te pakken, maar prioriteit heeft het nog niet.
Een reactie posten