Een dure zwarte auto draaide het zijstraatje in. Het raam schoof open en de bestuurder wenkte me met urgentie. Ik liep naar hem toe en zag een uiterst verzorgde jongeman met een zwart baardje. Hij vroeg me in het Engels de weg naar Schiphol. Ik legde hem uit hoe hij op de Ring moest geraken. 'Are you Italian?' vroeg hij. Nee. 'Have you ever been to Italy, you look just like an Italian!' Alsof dat land besmettelijk was.
Terwijl ik hem in het Italiaans vertelde dat ik daar weleens geweest was, ja, floepte het irritante knipperlichtje van een déjà-vu in mijn hoofd aan. Ik had dit al eens meegemaakt. En ook toen al eens.
De man leek een moment van besluiteloosheid te overwinnen en zei toen met een brede witte lach dat hij modeontwerper was, hij werkte voor Emporio Armani en Versace, hier is mijn kaartje. Hij schudde warm mijn hand, zei ciào, en reed verder, niet de kant van Schiphol op.
Ik dacht even over de ontmoeting na. Groef in mijn geheugen. Vorig jaar was me bijna hetzelfde overkomen. Twee Italianen toen, die urgent hadden gewenkt uit een dure auto in een zijstraat. Hen had ik meteen in het Italiaans geantwoord, en het was me opgevallen dat de bestuurder al na de eerste woorden ongeïnteresseerd zijn hoofd afdraaide. En hadden zulke dure auto's soms geen navigatie? Degene die me had aangesproken luisterde nog even beleefd naar mijn uitleg over de route naar de luchthaven. Toen was daar eveneens die hartelijke handdruk geweest.
Deze nieuwe ontmoeting was de schakel tussen die vreemde gebeurtenis en het verhaaltje dat ik eerder op dit blog publiceerde. Over een man die, op weg naar Schiphol, zijn dure Armanispul voor een zacht prijsje wilde slijten aan mij, midden op straat, omdat hij er anders invoerrechten op zou moeten betalen bij de douane. De drie gebeurtenissen vertoonden opvallende overeenkomsten. Zouden die twee mannen ook in de mode hebben gezeten? Maar waarom was dat dan niet ter sprake gekomen, en, waarom had deze derde verdoolde Italiaanse reiziger geen poging gedaan me iets te slijten, maar me tóch dat kaartje gegeven?
De enige oplossing die ik kon verzinnen was van taalkundige aard. De eerste kledingvertegenwoordiger was, toen hij me zijn waar begon te tonen in de geopende achterbak, schijnbaar zonder reden overgegaan van een volstrekt helder Italiaans op een vaag en rommelig Engels. Blijkbaar droeg het rookgordijn van linguïstische verwarring bij aan het welslagen van de truc. De twee mannen van vorig jaar hadden het bij voorbaat al vermoeid opgegeven toen ze merkten dat ik hun taal sprak. En deze derde ook, maar hij zat blijkbaar zo vast in zijn rol dat hij me toch nog dat kaartje gaf.
Thuis googelde ik de naam op het keurige visitekaartje. Geen overeenkomsten, de achternaam bestond niet eens in het Italiaans. Wel klopte het adres van de vestigingen van de grote modehuizen in Milaan en Florence. Verder zoekend vond ik enige waarschuwingen voor deze kledingfraude, her en der op de planeet. Altijd de gezochte luchthaven, parkeerterreinen, achterstraatjes, altijd die belasting, die omzeild diende te worden. De merkkleding in de kofferbak kwam uit China.
Afgelopen zomer ontmoette ik in het Portugese Sintra een Siciliaanse graaf. We hadden een leuk gesprek op het terras van een restaurant. Een ooit knappe, jongensachtige man wiens gezicht ontsierd werd door een grote wrat. Misschien mede daarom straalde hij iets eenzaams uit. Hij was polospeler, vertelde hij, had overal ter wereld gewoond en grote wedstrijden gespeeld, en uiteindelijk was hij in Sintra neergestreken, voorlopig: het beviel hem hier. Hij nam afscheid, maar kwam even later terug van zijn auto om me een flodderig kaartje te geven, zo bij de copyrette vandaan. Daar stond het, achter zijn naam: Conte di Valle dei Giunchi. We lachten een beetje om dat knullige kaartje, en ik zei tegen mijn vriendin dat hij zelfs voor een Siciliaanse graaf wel erg slordig Italiaans sprak - en hij had de c uitgesproken als een scherpe s, zoals Portugezen doen.
Ook hem had ik gegoogeld. En tot mijn verbazing bleek er een Wikipedia-lemma aan hem gewijd te zijn, in het Spaans. Met foto. Hij was inderdaad een gevierd polospeler, maar hij kwam uit Afrika. Hij had zelfs een politiek boek over Mozambique geschreven. Hij had zitting gehad in het Olympisch comité van Zimbabwe. De adellijke titel stond er ook bij, maar geen woord over Sicilië, terwijl hij toch had verteld daarvandaan te komen.
Deze man was geen con man maar een echte conte geweest. Dat intrigeerde me. Waarom zou iemand die zijn sporen heeft verdiend en zo'n interessante achtergrond heeft (hij had in wel vijf Afrikaanse landen gewoond), een man die bovendien Wikipedia gehaald heeft, waarom zou zo iemand zijn eigen leven nóg mooier willen maken?
En wat zouden die gesoigneerde mannen in die dure auto's nou helemaal verdienen met die Chinese nep merkkleding, als je al hun aanzienlijke bedrijfskosten eraf trok?
Bedriegen is blijkbaar iets wat in het bloed zit.
(Illustratie: Meesteroplichter Joris Goedbloed, door Marten Toonder)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten