Pagina's

vrijdag 28 september 2018

RIVIERENBUURT


De laatste tijd droom ik vaak over mijn moeder, die al drieëntwintig jaar dood is. Ik hecht niet veel waarde aan de betekenis van dromen, maar deze opvallend frequente nachtelijke reizen naar mijn jeugd zetten me toch aan het denken. Het is alsof mijn droom-ik me de weg naar huis probeert te wijzen. 'Jij bent een klein, bang jongetje,' lijkt hij te zeggen. 'Jij kunt helemaal geen leiding geven. Ga jij nou maar terug naar je mama.'
Is het waar, ben ik verdwaald in de grote wereld?
Gisteren was een nazomerdag als een overrijpe vrucht. De lucht was indringend blauw en de bomen, nog groen maar doorschoten met geel, flonkerden in een hartstochtelijk licht - nog één keer! Ik wilde een eind wandelen en algauw richtte mijn pas zich naar mijn geboortegrond. De Rivierenbuurt. Ik liep door de Deurloostraat, waar opa en oma van vaders kant hadden gewoond. Zouden ze die straat soms hebben uitgekozen omdat hij wordt gekruist door de Diezestraat, genoemd naar het riviertje langs Engelen waar ze gewoond hadden, en waarnaar ze na opa's pensioen zouden terugkeren? Ik vroeg het me voor het eerst af en zal het antwoord nooit horen.
De Rijnstraat helt aan het eind licht omhoog, richting de Amstel. Een brede, drukke straat, vroeger nog drukker dan nu, omdat al het verkeer richting Utrecht hier de stad verliet, over de Utrechtsebrug. Geen stabiele, ingebedde plaats - de stad opent zich naar het achterland en houdt dan abrupt op. Als kind had ik er alle winkeltjes gekend, de eigenaars groetten me op straat. Nu zag ik massagesalons, cafetaria's, een Albert Heijn, computerwinkels. De boekwinkel waar ik mijn eerste Bommel kocht was al een aantal jaar geleden verdwenen. Waar melkboer Helsloot was geweest was nu de gesloten, witgeverfde façade van een bordeel. Nummer 222. Ik keek in het trappenhuis omhoog. Een trappetje van grijs hardsteen. Ik liep het een paar treden op maar daalde meteen weer af. Vroeger was het een solide opgang geweest naar een rotsvast huis, geen flatje maar een stadskasteel in mijn kinderogen. Achter het raampje in de deur verscheen eerst het glunderende gezicht van mijn opa, voor hij de zware deur met koperen knop van het slot deed. Daarachter was een halletje. Delftsblauwe vazen stonden op een kast. Het zou in mijn oude ogen wel de grootte van een meterkast hebben.
Ik verliet de straat, stelde me voor hoe ik vroeger naast mijn opa had gelopen, de brug over, wazige verten tegemoet over klinkers en kinderkopjes waartussen onkruid opschoot, langs braakliggende grond, rommelige bedrijventerreinen. Ik bestudeerde dromerig planten en insecten in de brede bermen. Opende verbaasd leeuwenbekjes om er torretjes in te vinden, als wriemelende zwarte parels in een oesterschelp. Ik was er ver verwijderd van Geuzenveld en mijn vader en moeder, en van mijn eigen kleine territorium in de Rijnstraat, maar met mijn opa als gids was ik overal gerust. De zomerdag omhulde me als een luchtige deken.
Ik keek in de richting van de brug en wist maar al te goed hoe het er nu uitzag. De wandelingen met mijn opa moeten ons gevoerd hebben over wat nu de Joan Muyskenweg is, de asfaltweg langs de A2 die naar de Van der Madeweg loopt. Nog steeds bedrijventerrein, maar van een heel ander kaliber.
Ik ging rechts de President Kennedylaan in (die ooit de Rivierenlaan heette) maar sloeg al snel af van de brede weg die onder een te helle hemel lag te schitteren en dook de kleine straatjes in met namen van rivieren die ik lang niet allemaal kende. Ze omsloten me en dwongen me soms een andere kant op te gaan dan ik wilde, maar uiteindelijk voerden ze me terug naar nu, terug naar huis.

Vandaag zou mijn moeder een-en-negentig zijn geworden.

2 opmerkingen: