4. De grot zonder kurkentrekker
Esperança is zesennegentig en spreekt geen woord Engels. Om toch te communiceren herhaalt ze eindeloos dezelfde formules. Ja, dat van die wind was ons ook opgevallen. Vento, vento, zeker. We staan wat bedrukt in de slaapkamer, die sterk naar vocht en schimmel ruikt. Ze drukt op knopjes. Muita luz, ja: schemerlampjes genoeg. En ze doen het. Knap hoor! Maar waar is het raam?
Als de oude vrouw ons alleen heeft gelaten met onze ontgoocheling trek ik het gordijn weg waarop mijn hoop gevestigd was. Het bedekt een ongebruikte deur.
Het keukentje en het sanitair die aan de voorouderlijke slaapkrocht zijn aangebouwd zijn comfortabel en modern, zelfs luxe. We gooien de keukendeur wijd open om te luchten, zetten de stoeltjes op de oprit en besluiten onze toevlucht tot galgenhumor te nemen. Hadden we maar eerder moeten boeken, dit appartement in een voormalige bakkerij van kaastaartjes was het laatste in Sintra dat nog vrij was, eigen schuld. Als ik een fles wijn wil opentrekken blijkt er geen kurkentrekker te zijn. Ik loop naar het huis van de oude dame en klop op het raam. Met gebarentaal geef ik mijn wens te kennen. Um saca-rolhas! Ze haalt een roestig zakmesje uit een la. Het kurkentrekkertje staat op afbreken maar deze fles krijg ik er nog mee open.
Later in de week, als de grot inmiddels zo niet dierbaar, dan toch gewend is (het is een beetje als logeren bij mijn opa en oma in Engelen, vroeger) zegt het spiraaltje krak en moet ik een fles opendwingen met messen, priemen en ander gereedschap. Uiteindelijk lukt dat ook. Met hoeveel kan een mens toe? Hoeveel kun je missen? Portugese wijn heeft steevast een kurk. De kurkindustrie is een belangrijke bron van inkomsten, overal staan de half ontbolsterde kurkeiken. Een kurkentrekker is misschien niet onmisbaar maar wel erg handig.
De dochter van Esperança belooft voor het ontbrekende gereedschap te zorgen. En ze appt: 'Hopelijk tot ziens! We hebben nog twee huizen in de verhuur, en allebei met saca-rolhas!'
5. Op doorreis: Beja
Middenin een stoffige vlakte vol plukjes olijven en kurkeiken ligt regiohoofdstad Beja. Als je aanleg voor pleinvrees hebt is zo'n vlakte onplezierig. Kronkelend via een klein weggetje langs de details van het land is er niet zoveel mis. Maar de rechte autoweg die door de rommelige leegte snijdt brengt het lelijkste en eenzaamste in het landschap boven. Waar is hier beschutting, waar verstoppen mensen zich hier? In Beja dan toch zeker, dat daar verderop ligt?
Bij de stadsgrens moet het landschap ophouden. Je moet je geborgen weten in het web van straten. Maar als je in Beja omhoog klimt onthullen de stadsmuren en de donjon een genadeloos panorama op de vlakte die de stad hongerig insluit. Pas de wazige bergen in de verte beloven veiligheid.
We lopen op een groot plein. Het is 38 graden. Het is zondag en het plein is uitgestorven, net als de rest van het historische centrum. Alleen een man en zijn dochter zitten op een klein terrasje voor een café. Ze staren lamlendig op hun telefoontje. We gaan naar binnen en komen in een bar annex winkeltje vol ambachtelijke producten. Designer coffee, veganistische taartjes. Bric-à-brac, een boekenkastje waarin ik Nietzsche zie staan naast boeken over yoga en ecologische landbouw. Het voelt als een thuiskomst: deze hipsters scheppen over de vele kilometers heen een verbinding met mijn vertrouwde wereld die zelfs mijn telefoontje niet kan bieden. Ook in het middeleeuwse Beja houden mensen zich bezig met lifestyle. Ik bestel artisanaal appelsap en een bovengistend Bejaans biertje, en vraag aan de vrouw waar iedereen is, in deze zinderende leegte.
'Naar het strand!' zegt ze. Het laatste restje beklemming wijkt.
6. Monchique na de brand
We zouden eigenlijk naar een primitief huisje in de bergen bij Monchique gaan. Maar de bosbranden braken los en op het nieuws zagen we hoe de heuvels rondom ons vakantieoord in lichterlaaie stonden. Het verblijf werd afgeblazen.
Op de voorlaatste dag van onze week in Faro rijden we naar Monchique. Zwartgeblakerde hellingen, en wat niet verbrand is ziet er knisperend droog en kleurloos uit, alsof de vurige wind alle levenssappen heeft doen verdampen.
We verdwalen in de wildernis en bonken over bospaden waar een kleine Peugeot niet thuishoort. Uiteindelijk geven we het op. We bellen en Monique komt ons halen in de terreinwagen.
Na een heerlijke lunch met zelfgemaakte kaasjes en zelfgestookte medronho-aguardente laat ze ons het terrein zien. Het vuur is tot aan de rand gekomen, huis en vee zijn gespaard, alleen de fruitbomen zullen dit jaar geen oogst geven. Dat lemen huis daar beneden, bij het snelstromende beekje, daar zouden wij gezeten hebben. Hoe zou onze vakantie eruit hebben gezien als we die daar hadden doorgebracht in plaats van in het drukke Faro?
Ze vertelt hoe ze de geiten evacueerde: met z'n allen in de terreinwagen, daarna terug om de rest op te halen. Was ze niet bang? Och... Het was niet haar eerste brand. Ze haalt haar schouders op, laconiek. Om in deze barre streken te kunnen wonen moet je wel over een flinke dosis flegma beschikken.
Esperança is zesennegentig en spreekt geen woord Engels. Om toch te communiceren herhaalt ze eindeloos dezelfde formules. Ja, dat van die wind was ons ook opgevallen. Vento, vento, zeker. We staan wat bedrukt in de slaapkamer, die sterk naar vocht en schimmel ruikt. Ze drukt op knopjes. Muita luz, ja: schemerlampjes genoeg. En ze doen het. Knap hoor! Maar waar is het raam?
Als de oude vrouw ons alleen heeft gelaten met onze ontgoocheling trek ik het gordijn weg waarop mijn hoop gevestigd was. Het bedekt een ongebruikte deur.
Het keukentje en het sanitair die aan de voorouderlijke slaapkrocht zijn aangebouwd zijn comfortabel en modern, zelfs luxe. We gooien de keukendeur wijd open om te luchten, zetten de stoeltjes op de oprit en besluiten onze toevlucht tot galgenhumor te nemen. Hadden we maar eerder moeten boeken, dit appartement in een voormalige bakkerij van kaastaartjes was het laatste in Sintra dat nog vrij was, eigen schuld. Als ik een fles wijn wil opentrekken blijkt er geen kurkentrekker te zijn. Ik loop naar het huis van de oude dame en klop op het raam. Met gebarentaal geef ik mijn wens te kennen. Um saca-rolhas! Ze haalt een roestig zakmesje uit een la. Het kurkentrekkertje staat op afbreken maar deze fles krijg ik er nog mee open.
Later in de week, als de grot inmiddels zo niet dierbaar, dan toch gewend is (het is een beetje als logeren bij mijn opa en oma in Engelen, vroeger) zegt het spiraaltje krak en moet ik een fles opendwingen met messen, priemen en ander gereedschap. Uiteindelijk lukt dat ook. Met hoeveel kan een mens toe? Hoeveel kun je missen? Portugese wijn heeft steevast een kurk. De kurkindustrie is een belangrijke bron van inkomsten, overal staan de half ontbolsterde kurkeiken. Een kurkentrekker is misschien niet onmisbaar maar wel erg handig.
De dochter van Esperança belooft voor het ontbrekende gereedschap te zorgen. En ze appt: 'Hopelijk tot ziens! We hebben nog twee huizen in de verhuur, en allebei met saca-rolhas!'
5. Op doorreis: Beja
Middenin een stoffige vlakte vol plukjes olijven en kurkeiken ligt regiohoofdstad Beja. Als je aanleg voor pleinvrees hebt is zo'n vlakte onplezierig. Kronkelend via een klein weggetje langs de details van het land is er niet zoveel mis. Maar de rechte autoweg die door de rommelige leegte snijdt brengt het lelijkste en eenzaamste in het landschap boven. Waar is hier beschutting, waar verstoppen mensen zich hier? In Beja dan toch zeker, dat daar verderop ligt?
Bij de stadsgrens moet het landschap ophouden. Je moet je geborgen weten in het web van straten. Maar als je in Beja omhoog klimt onthullen de stadsmuren en de donjon een genadeloos panorama op de vlakte die de stad hongerig insluit. Pas de wazige bergen in de verte beloven veiligheid.
Stadsmuur van Beja |
'Naar het strand!' zegt ze. Het laatste restje beklemming wijkt.
6. Monchique na de brand
We zouden eigenlijk naar een primitief huisje in de bergen bij Monchique gaan. Maar de bosbranden braken los en op het nieuws zagen we hoe de heuvels rondom ons vakantieoord in lichterlaaie stonden. Het verblijf werd afgeblazen.
Op de voorlaatste dag van onze week in Faro rijden we naar Monchique. Zwartgeblakerde hellingen, en wat niet verbrand is ziet er knisperend droog en kleurloos uit, alsof de vurige wind alle levenssappen heeft doen verdampen.
We verdwalen in de wildernis en bonken over bospaden waar een kleine Peugeot niet thuishoort. Uiteindelijk geven we het op. We bellen en Monique komt ons halen in de terreinwagen.
Na een heerlijke lunch met zelfgemaakte kaasjes en zelfgestookte medronho-aguardente laat ze ons het terrein zien. Het vuur is tot aan de rand gekomen, huis en vee zijn gespaard, alleen de fruitbomen zullen dit jaar geen oogst geven. Dat lemen huis daar beneden, bij het snelstromende beekje, daar zouden wij gezeten hebben. Hoe zou onze vakantie eruit hebben gezien als we die daar hadden doorgebracht in plaats van in het drukke Faro?
Ze vertelt hoe ze de geiten evacueerde: met z'n allen in de terreinwagen, daarna terug om de rest op te halen. Was ze niet bang? Och... Het was niet haar eerste brand. Ze haalt haar schouders op, laconiek. Om in deze barre streken te kunnen wonen moet je wel over een flinke dosis flegma beschikken.
Foto: Paulien Kop |
Geen opmerkingen:
Een reactie posten