Ik moet iets van me af schrijven. Dit is tevens een memo aan mezelf. Om niet dezelfde fout nog eens te maken.
Afgelopen zaterdag had ik een optreden op een festival in Nieuw-West. Er zijn er veel tegenwoordig, rond de Sloterplas, en meestal zijn het niet meer dan buurtborrels - het woord festival wordt iets te gretig in de mond genomen.
Ik liep met mijn ziel onder mijn arm die dag en besloot vroeg op weg te gaan. Ik reed naar West, parkeerde bij het Sloterparkbad, schudde handen met de organisatie, stalde mijn gitaar en kreeg mijn muntjes voor eten en drinken. Daarna had ik nog zo'n vijf uur om te vullen voor ik zou moeten spelen.
In het begin ging dat goed. Ik wandelde wat rond, genoot van het uitzicht op de Plas, dat net weer anders was hier vanuit het voormalige braakliggende terrein waar Buurtwerkplaats Noorderhof zich bevindt, hing in een ligstoel van de nazomerzon te genieten, luisterde naar muziek van het Andalusisch Orkest en Ute Passionflower en at een hapje. Maar naarmate het drukker werd op het terrein werd ik meer en meer op mezelf teruggeworpen. Het publiek bestond zo te zien vooral uit kunstenaars uit de broedplaatsen en die andere nieuwe Nieuw-Westenaren, de derde immigratiegolf, zeg maar: jonge gezinnen met kinderen, een hoog opgeleid en ambitieus volkje dat net geen huis in de stad kan betalen. Ik verwelkom deze mensen van harte, want ze zijn bezig Nieuw-West een nieuw elan te geven. De buurt raakt eindelijk haar bijsmaak van no go area kwijt. Niet lang meer en ze wordt nog hip.
Maar mijn gevoel is: deze nieuwkomers claimen de (her)ontdekking van het stadsdeel voor zichzelf, met de geschiedenis ervan hebben ze niet veel, hoogstens zegt de naam Van Eesteren ze iets. Ik voel dan ook weinig verwantschap met hen. Ze klitten erg aan elkaar. Ik, Nieuw-Wester van het eerste uur, ben er een buitenstaander - al twintig jaar bezig het stadsdeel met muziek en tekst in het zonnetje te zetten maar in de ogen van de nieuwkomers hoogstens een stukje folklore.
Waarschijnlijk is dit slechts mijn perceptie, geheel op rekening van mijn eigen (te snel) gekwetste trots én mijn onzekerheid te schrijven. Maar hoe dan ook: het gevoel, misplaatst te zijn werd alsmaar sterker naarmate de middag vorderde en in de avond overging. Steeds vaker ging ik een eindje wandelen, zocht mijn auto even op. Bij Hotel Buiten ontdekte ik met een schok een houten sculptuur die overduidelijk het Monster voorstelde. En ik, die het beestje had bezongen en nieuw leven had ingeblazen toen het bijna geheel vergeten was, wist van niks! Daar had je die gekrenkte ijdelheid weer.
Toen ik eindelijk aan mocht treden ging de volumeknop drastisch omlaag, want na half tien mocht er geen overlast meer zijn. En ik moest het kort houden. 'Jan-Paul Sparendok!' kondigde de presentator, die voor de derde keer een nieuw hoedje had opgezet, me aan. Ik zong me met de moed der wanhoop door mijn liedjes heen. Er was me verteld dat ik het festival zou afsluiten, maar in feite was ik het toetje bij het haardvuur. Niemand luisterde. Ja toch: een jongen zat al die tijd dromerig glimlachend naar me te kijken. Mijn vriendin, inmiddels tot mijn redding gearriveerd, sprak hem aan. Hij bleek een Rus te zijn. Verstond geen woord van mijn teksten, maar vond de muziek mooi.
Conclusie, na een nacht en een dag tobben: de bard bij het houtvuur mag met pensioen. Voortaan kom ik bij dit soort gelegenheden alleen nog gezellig met een bandje. Een uur van tevoren. Samen spelen we dan op vol volume de tent plat. En verder: probeer niet bitter te zijn, Rookzanger! Het is niemands schuld. Die jongelui moeten vooral plezier hebben en trots zijn op hun zelfontdekte buurt. En ik moet niet aan mijn liedjes gaan twijfelen - voor sommigen ouwe koek misschien, maar nog lang niet oubakken. We deugen allebei, de hipster en de grijsaard. Ik werd niet miskend - er was sprake van een mismatch, dat is alles.
(En wat dat Monster betreft: het werd hoog tijd dat het eens op eigen benen ging staan. Ik ben blij voor het beest, echt waar.)
Afgelopen zaterdag had ik een optreden op een festival in Nieuw-West. Er zijn er veel tegenwoordig, rond de Sloterplas, en meestal zijn het niet meer dan buurtborrels - het woord festival wordt iets te gretig in de mond genomen.
Ik liep met mijn ziel onder mijn arm die dag en besloot vroeg op weg te gaan. Ik reed naar West, parkeerde bij het Sloterparkbad, schudde handen met de organisatie, stalde mijn gitaar en kreeg mijn muntjes voor eten en drinken. Daarna had ik nog zo'n vijf uur om te vullen voor ik zou moeten spelen.
In het begin ging dat goed. Ik wandelde wat rond, genoot van het uitzicht op de Plas, dat net weer anders was hier vanuit het voormalige braakliggende terrein waar Buurtwerkplaats Noorderhof zich bevindt, hing in een ligstoel van de nazomerzon te genieten, luisterde naar muziek van het Andalusisch Orkest en Ute Passionflower en at een hapje. Maar naarmate het drukker werd op het terrein werd ik meer en meer op mezelf teruggeworpen. Het publiek bestond zo te zien vooral uit kunstenaars uit de broedplaatsen en die andere nieuwe Nieuw-Westenaren, de derde immigratiegolf, zeg maar: jonge gezinnen met kinderen, een hoog opgeleid en ambitieus volkje dat net geen huis in de stad kan betalen. Ik verwelkom deze mensen van harte, want ze zijn bezig Nieuw-West een nieuw elan te geven. De buurt raakt eindelijk haar bijsmaak van no go area kwijt. Niet lang meer en ze wordt nog hip.
Maar mijn gevoel is: deze nieuwkomers claimen de (her)ontdekking van het stadsdeel voor zichzelf, met de geschiedenis ervan hebben ze niet veel, hoogstens zegt de naam Van Eesteren ze iets. Ik voel dan ook weinig verwantschap met hen. Ze klitten erg aan elkaar. Ik, Nieuw-Wester van het eerste uur, ben er een buitenstaander - al twintig jaar bezig het stadsdeel met muziek en tekst in het zonnetje te zetten maar in de ogen van de nieuwkomers hoogstens een stukje folklore.
Waarschijnlijk is dit slechts mijn perceptie, geheel op rekening van mijn eigen (te snel) gekwetste trots én mijn onzekerheid te schrijven. Maar hoe dan ook: het gevoel, misplaatst te zijn werd alsmaar sterker naarmate de middag vorderde en in de avond overging. Steeds vaker ging ik een eindje wandelen, zocht mijn auto even op. Bij Hotel Buiten ontdekte ik met een schok een houten sculptuur die overduidelijk het Monster voorstelde. En ik, die het beestje had bezongen en nieuw leven had ingeblazen toen het bijna geheel vergeten was, wist van niks! Daar had je die gekrenkte ijdelheid weer.
Toen ik eindelijk aan mocht treden ging de volumeknop drastisch omlaag, want na half tien mocht er geen overlast meer zijn. En ik moest het kort houden. 'Jan-Paul Sparendok!' kondigde de presentator, die voor de derde keer een nieuw hoedje had opgezet, me aan. Ik zong me met de moed der wanhoop door mijn liedjes heen. Er was me verteld dat ik het festival zou afsluiten, maar in feite was ik het toetje bij het haardvuur. Niemand luisterde. Ja toch: een jongen zat al die tijd dromerig glimlachend naar me te kijken. Mijn vriendin, inmiddels tot mijn redding gearriveerd, sprak hem aan. Hij bleek een Rus te zijn. Verstond geen woord van mijn teksten, maar vond de muziek mooi.
Conclusie, na een nacht en een dag tobben: de bard bij het houtvuur mag met pensioen. Voortaan kom ik bij dit soort gelegenheden alleen nog gezellig met een bandje. Een uur van tevoren. Samen spelen we dan op vol volume de tent plat. En verder: probeer niet bitter te zijn, Rookzanger! Het is niemands schuld. Die jongelui moeten vooral plezier hebben en trots zijn op hun zelfontdekte buurt. En ik moet niet aan mijn liedjes gaan twijfelen - voor sommigen ouwe koek misschien, maar nog lang niet oubakken. We deugen allebei, de hipster en de grijsaard. Ik werd niet miskend - er was sprake van een mismatch, dat is alles.
(En wat dat Monster betreft: het werd hoog tijd dat het eens op eigen benen ging staan. Ik ben blij voor het beest, echt waar.)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten