Pagina's

dinsdag 11 juli 2017

Zwijgen en zitten in het achterland

Wakend lijkt het een vreemde droom maar als ik mijn ogen dichtdoe ben ik er weer. Heeft het me iets opgeleverd? Het lijkt of ik sinds zondag sterker en rustiger ben; eigenlijk ben ik vrijwel altijd licht gespannen en huiverig - nu voel ik me steviger, stabieler; ik kijk naar de mensen en de dingen om me heen en ze komen intenser bij me binnen, reëler, meer uitgesproken in kleur en vorm, terwijl het toch is of ik ze als van een veilige afstand observeer. Of dit effect blijvend is zal nog moeten blijken.

Toen mijn vriendin me voor mijn verjaardag een retraite naar keuze gaf, leek me dat een mooi idee. Ik had vaak gezegd dat ik zoiets weleens zou willen. Toen bleek dat de driedaagse zen-retraite die ik had uitgekozen was volgeboekt was ik een beetje opgelucht - het kon bij een mooi idee blijven en ik kon de uitdaging zonder gezichtsverlies laten passeren. Ik liet me op een reservelijst zetten en verwachtte er niets meer van te horen.
Maar vorige week woensdag kwam er een mailtje: er was een afzegger en als ik nog wilde was ik welkom. Er was geen weg terug. Vrijdag kocht ik een paar nieuwe sloffen, pakte mijn spullen en reed naar het Oosten van het land.
Het klooster lag in een stil en groen achterland, bossen en velden overal. Behalve het fluiten van de vogels en het luiden van de abdijklok was er nauwelijks geluid. Ja toch: heel in de verte een autoweg, aan de grens van het gehoor. Ik was vroeg, de zenmeester zat nog ontspannen op een bankje te praten met de coördinator van het weekend, ze genoten van de zon. De gastvrouw wees me mijn kamer, een monnikencel, een kluizenarij. Een kruisbeeld boven mijn bureautje, een icoontje boven mijn bed. Ik zocht mijn plekje uit in de zendo op de ruime zolder en legde er mijn rode kussentje neer: dat zou mijn thuis worden voor de komende dagen. De anderen druppelden binnen, een gemengd gezelschap van alle leeftijden, helemaal niet de 'moeilijke' of zweverige typen die ik verwacht had. Na de officiële ontvangst met koffie en thee en een inleiding trad het zwijgen in, het Nobele Zwijgen, zoals het in de folder werd genoemd. Afgezien van een gesprekje met de meester heb ik mijn stem pas zondagmiddag weer gebruikt.
Veel wetenschappers doen aan zen. Vooral exacte wetenschappers. En dat is heel wat minder raar dan mijn natuurkundeleraar vroeger op school die Jehova's Getuige was en in de Schepping geloofde. Zen is heel open, heel onderzoekend, heel empirisch en volstrekt niet religieus. Het kopje koffie dat je wordt aangereikt is pas realiteit zodra het in je blikveld verschijnt. De rest is onkenbaar. Hoe het in de keuken werd ingeschonken en naar ons toe werd gebracht denken we te weten, maar dat is niet meer dan een reconstructie, een aanname: we waren er niet bij en vullen het in, op grond van onze verbeelding en eerdere ervaringen. Zen gaat voorbij aan die reconstructies en bemoeit zich alleen met het werkelijk zichtbare, hoorbare, tastbare. 'Ten diepste' hield de zenmeester ons voor, ('ten diepste' was een van zijn geliefkoosde termen) zijn we een lege receptor van indrukken. Een zilveren schaal die maanlicht en zonlicht weerkaatst. Meestal is die schaal gevuld, met verhalen, interpretaties, oordelen, herinneringen, gedachten of angsten, allemaal dingen die het licht vervormen en het zuivere waarnemen vertroebelen.
Ik kon het moeiteloos van hem aannemen, want hij sprak goed. Ik had tegen deze teisho's wel een beetje opgezien - ik houd van mediteren maar niet van het geneuzel eromheen - maar hier was ik in de harde kern van zen beland, ver weg van het modieuze gezever van de randstad. De meester was een zachtmoedige theoloog van mijn leeftijd met donkere ogen, losse ledematen en kale monnikenschedel; een Kapucijner monnik die alleen nog van de riten van zijn broederschap hield maar wie de woorden en de inhoud van het christendom niets meer zeiden. Hij had in zen gevonden wat zelfs Franciscus van Assisi hem niet had kunnen bieden. Ik heb hem op geen enkele gemeenplaats kunnen betrappen, geen brokje jargon heeft mijn ergernis kunnen aanwakkeren.
Over mystiek werd niet gesproken, tenzij als over het diepe mysterie van het alledaagse. Zitten in stilte, daar ging het hier om. Dat ik na vele uren in stilte gezeten te hebben een paar vreemde visuele ervaringen had - ik leek op te gaan in de muur tegenover me, en het zwart van een steen breidde zich uit tot het mijn hele blikveld bevatte en ik op klaarlichte dag in het donker zat - kon ik dan ook zonder schuldgevoel op vermoeidheid van mijn ogen schuiven. Geen hallucinaties en Gezichten, maar gewoon afgematte oogspieren van al dat turen.

Het moeilijkste was niet dat lange zitten; ik ben redelijk goed getraind in zazen en deze lange sessies verlegden wel mijn grenzen maar overschreden die niet; het moeilijkste vond ik daar waar ik het niet verwacht had: in het zwijgen. Ik ben geen prater en ben graag stil, ook tussen de mensen. Maar drie dagen met vreemden verkeren zonder iets uit te wisselen was bij vlagen beklemmend. Al die mensen schuifelden daar rond als schimmen, wat ging er in hen om? Hun gedachten leken de stilte te vullen, meer dan hun woorden hadden kunnen doen. Ik liet mijn interpretatie er lustig op los. Ze waren allemaal veel meer op hun gemak dan ik, ze zaten zo rustig in hun boekje te lezen, ze liepen daar zo ontspannen rond, alsof ze op vakantie waren. Voor mij was het geen vakantie, deze sesshin, integendeel, het was confronterend om zo op mezelf teruggeworpen te zijn. Paste ik hier wel? Deed ik het wel goed? Ik was zo onhandig met al die tafelrituelen, bijvoorbeeld. Was het wel gepast om steeds aan de tafel van de meester te gaan zitten? En mocht ik nou wel of niet koffie halen, voordat er voor het opgediende brood werd gebogen? Ik blies de anderen in mijn verbeelding op tot imposante en ervaren zwijgers. Die gynaecoloog in de vut bijvoorbeeld, die 's ochtends om halfzeven al de partituur van Ein Deutsches Requiem van Brahms zat te bestuderen: het aanhalige hondje in mij popelde om hem te laten weten wie en wat ik was, en om als gelijken over Brahms te spreken. En hij zat zo roerloos naast me op zijn matje: een onthechte ziel, verre mijn meerdere op de zenweg, dat kon niet anders. Toen het zwijgen zondagnamiddag werd opgeheven en het menselijke gebabbel losbarstte bleek dat hij net bij een koor was gegaan, en grote moeite om had zijn baspartij op toon te houden in het weefsel van stemmen. Op zijn mp3-speler luisterde hij naar de muziek en hij probeerde zonder veel succes wijs te worden uit de partituur. En hij zei: 'het was fijn om naast jou te zitten, jij bent zo heerlijk stil.' Sic. Die mensen hadden misschien een heel andere indruk van mij dan de indruk die ik vreesde te maken. Interpretatie, reconstructie! Angst! Onzekerheid! Voor een volgend maal moest ik dat goed in mijn oren knopen.

Maar zou er wel een volgende keer komen? Zaterdagavond wist ik zeker: dit nóóit weer. Om kwart voor zes had een klepperende bel me wakker geschokt in mijn monnikenleger en aan het eind van die lange dag van nieuwe indrukken, van zwijgen en zitten en tussen schimmen rondscharrelen was ik bek- en bekaf. Zo moe dat ik de slaap niet kon vatten. Ik wist niet hoe ik moest liggen en voelde me koortsig.
Maar met het openen van het bruine café, zoals de zenmeester het verbreken van het Nobele Zwijgen had genoemd, waren al dat onbehagen en die vermoeidheid in een klap verdwenen. Beng! Hosan's trom. Ik was weer in de gewone mensenwereld, in het hier en nu van alledag, en voelde me mentaal uitgerust en fysiek sterk. Geen voorbarige conclusies en geen voornemens, dacht ik. Eerst maar eens zien wat hiervan beklijft. In het abdijwinkeltje kocht ik het boek dat de meester had gepubliceerd, voor mezelf, en een potje ambachtelijke zwartebessenjam, voor mijn vriendin. Als dank voor een bijzonder verjaardagscadeau.




Geen opmerkingen:

Een reactie posten