Pagina's
▼
vrijdag 14 april 2017
Sir Arthur Sullivan en The Sorcerer
Bij ons is Sir Arthur Seymour Sullivan (1842-1900) vooral bekend als de helft van een duo. Samen met toneelschrijver, dichter en tekenaar Sir William Schwenck Gilbert (1836-1911) componeerde hij tussen 1871 en 1896 veertien komische opera’s: light opera’s, operetta’s. Dat zijn geen operettes zoals we die kennen van Strauss of Léhar, ze hebben meer gemeen met de wufte werken van Offenbach dan met de zwoele romantiek van de Weense wals. Maar wat ze van hun Franse voorbeeld onderscheidt is een onmiskenbare Britsheid. Alles is tongue in cheek in dit mengsel van Victoriaans pathos en uptempo Vaudeville-deuntjes. Satire heerst soeverein.
Veel van de grappen van Gilbert (His Foe was Folly, and his Weapon Wit, luidt de tekst op zijn Londense gedenksteen) zijn gedateerd en de situaties waarnaar ze verwijzen kennen we niet of nauwelijks meer.
Maar de muziek waarop zijn snelle en scherpe teksten zijn gezet leeft nog steeds voort. Niet alleen in de Engelssprekende wereld maar ook bij ons. En dat laatste niet in het minst dankzij de inspanningen van het Amsterdamse gezelschap Thalia, dat zich sinds de jaren zeventig bijna exclusief met Offenbach en Gilbert & Sullivan bezighoudt. Dat ik tegenwoordig hun dirigent ben is uiteraard puur toeval en heeft niets met de aanleiding tot dit stukje te maken.
Als je die foto van Sullivan zo bekijkt vraag je je af hoe uit zo’n sombere kop zulke vrolijke onzin kon komen. Helemaal vreemd wordt het als je leest dat hij gekweld werd door chronische gezondheidsproblemen: martelende pijnaanvallen, veroorzaakt door nierstenen, beletten hem niet om fonkelende stromen van snelle nootjes te noteren, bijna altijd in majeur. Maar dirigeren kon hij de laatste jaren van zijn leven alleen nog maar zittend.
Het ‘serieuze’ oeuvre van Sullivan is tamelijk pompeus. Sommige van zijn hymnen worden nog gezongen, maar zijn ambitieuze opera Ivanhoe ligt al jaren in de kast te wachten op de enorme cast van bassen, baritons en tenoren die het heldenepos tot klinken moeten brengen. Toch is het daar waar zijn Ierse hart naar uitging. Zijn half-Italiaanse moeder maakte dat het belcanto hem makkelijk afging. Maar de Ier in hem smachtte naar iets hogers, iets visionairs, iets met vervoering en heroïek.
Er is ooit een veelzeggende woordgrap gemaakt over Sullivan: ‘He wanted to be the English Bach, but couldn’t resist being the English Offenbach as well.’ Wie de auteur weet mag het zeggen, ik kon er op internet niets van terugvinden. Bernard Shaw? Victor Borge?
Natuurlijk zijn er momenten geweest dat de romantische Sullivan de samenwerking met de spitse Gilbert hartgrondig zat was. In 1882 besloot hij er een punt achter te zetten. Maar zijn belegger ging failliet en daarmee verdampte zijn kapitaal. Sullivan hield van luxe en was een fervent gokker. Hij tekende dus een nieuw samenwerkingscontract voor vijf jaar. Maar toen hij in 1883 Sir was geworden wegens zijn verdiensten voor het Britse muziekleven, gingen er stemmen op in de Engelse pers, dat een Ridder zich niet meer zou moeten inlaten met zoiets banaals als operettes. ‘A musical knight should not stoop below oratorio or grand opera.’ Sullivan zat in de val. De publieke opinie zei wat hij stiekem ook vond, maar een bindend contract verplichtte hem om nog een reeks van die ridderonwaardige niemendalletjes te maken. En gelukkig maar.
The Sorcerer, dat Thalia volgende week uitvoert, is een vroege ‘Gilbert en Sullivan’. Hun derde, om precies te zijn. Destijds in 1877 met 178 uitvoeringen een bescheiden succes, algauw overschaduwd door de bekendere werken, maar later weer opgefrist en sindsdien een vast repertoirestuk gebleven. Het verhaal is tamelijk kolderiek, maar draait om een liefdesdrank, die de samenleving van een vriendelijk Engels dorpje danig ontwricht. De muziek is sprankelend en rijk van kleur, en voor de liefhebbers van Britse humor valt er veel te genieten.
Koor van dorpelingen, spoken en geesten: Thalia Opera & Operette.
Solisten: Walther Deubel (Arthur), Ellen Hink (Aline), Peter Lusse (Sir Marmaduke), Joke Prak (Lady Sangazure), Stijn Hofstede (de Tovenaar in kwestie), Marrit Zeilstra (Constance), Robert Boer (de dominee), Hilde Wuijten (Mrs. Partlett).
Regie: Edwin van Gelder.
Directie: ondergetekende.
Begeleiding: een professioneel ensemble van fluit, hobo, fagot en strijkkwartet, met Brian Fieldhouse aan de piano.
De vloeiende en vindingrijke vertaling is van Gerard Knoppers.
Komt dat zien! Zie affiche boven voor alle gegevens. Reserveren alleen telefonisch: 0299-660254
Geen opmerkingen:
Een reactie posten