Mijn goede vriend De dwarse man publiceerde onlangs op zijn blog een gedicht. Lepelaars, heet het. Het gaat zo:
Een
jongeling die wegvluchtte in dromen
ontdekte
dat, een schoolse donderdag
terwijl
de juf vertelde van een slag,
een
lepelaarsgezin was aangekomen.
De
schoorsteen van het gymlokaal, benest
door
spatelsnavelige droomexoten,
staande
op hun hoge, kromme poten
werd
voor die vale trekkers een gevest.
Wat
hij niet wist toen, is dat lepelaars
maar
zelden uit hun eigen land van kassen
en
drassig rietland naar de steden trekken.
Ze
waren vreemd: verwaten klepperaars.
Hij
zag hun nest, maar ook de zon, de plassen.
Hij
zag de kuikens met hun korte nekken.Strikt genomen laat het gedicht in het midden of deze gebeurtenis werkelijk heeft plaatsgevonden, of dat de schooljongen, van wie immers gezegd wordt dat hij wegvluchtte in dromen, haar heeft verzonnen. 'Droomexoten' staat er verderop, en dat pleit voor het tweede.
Maar de auteur zweert bij de historiciteit van het voorval. Tot mijn verbazing - want nog voordat er een strenge en letterlijke vogelaar langskwam die in een commentaar op het blog stelde dat lepelaars niet nestelen in schoorstenen en bovendien niet klepperen, bevreemdde het verhaal me al: ik zat bij de dichter in de klas, en kon er me niets van herinneren.
Maar... dat zei op zichzelf niet zoveel, want toen ik mijn geheugen afgraasde op zoek naar herinneringen uit die tijd, kwam ik tot de ontluisterende ontdekking dat er daar niet erg veel van te vinden waren. Mijn geheugen begint pas flink van zich te doen spreken zo rond de vijfde klas van de lagere school, de prepuberteit: met het schaamhaar kwam ook het zelfbewustzijn, en daarmee het isolement: denken werd een manier om greep op het leven te houden, het geheugen werd een belangrijk wapen in een verwarrende wereld. Daarvóór had ik maar wat gedobberd op de lauwe golfslag van het bestaan. Als je je veilig voelt heb je geen behoefte aan mentaal houvast - herinneringen en gedachten kunnen komen en gaan wat ze willen.
Ik heb altijd gedacht dat de afwezigheid van herinneringen aan die vroege jaren iets negatiefs inhield - iets van verdringing? - maar terwijl ik tevergeefs in mijn hoofd naar het beeld van een lepelaar zocht, besefte ik dat die vormeloze mist misschien wel een teken was van zorgeloos geluk.
Een zalige mentale staat, waarin zomaar lepelaars kunnen neerstrijken op de schoorsteen van het gymlokaal.
De strenge vogelaar mag zeggen wat hij wil: de lepelaars nestelden op de schoorsteen van het gymlokaal. Als negenjarige jongen wist ik heus het verschil met ooievaars wel...
BeantwoordenVerwijderenIk heb de indruk dat er destijds onder niet-vogelaars geen verschil werd gemaakt tussen ooievaars en lepelaars. Het kinderliedjes ‘Ooievaar lepelaar takkendief’ is daar een aanwijzing voor.
BeantwoordenVerwijderenTja. Zowel Rookzanger als de Dwarse Man zijn geboren in 1956, of daaromtrent. Dat wil zeggen dat de Dwarse Man negen jaar oud was in 1965.
BeantwoordenVerwijderenEr is wat statistiek met betrekking tot Lepelaars door de jaren heen. Heden ten dage bedraagt het aantal broedparen in Nederland ruim 2500. Dat is te merken; je ziet deze opvallende vogels tegenwoordig bijna overal waar voedsel voor ze is.
In de jaren zestig slingerden de aantallen echter tussen de 150 en de 200 broedparen. In die tijd een Lepelaar zien was iets bijzonders.
Als beginnende vogelaars roeiden wij in de jaren zeventig, in augustus-september, naar polder De Dood in het centrum van de Biesbosch. Daar kon je ze met een beetje geluk na de broedtijd zien.
Wie er geen werk van maakte, kreeg in die tijd nooit een Lepelaar te zien.
Daar komt nog bij dat Lepelaars veel minder cultuurvolgers zijn dan Ooievaars. Ooievaars maken graag gebruik van broedgelegenheid die hen door de mens wordt aangeboden en ook als ze hun nest helemaal zelf maken, gebeurt dit vaak op daken en schoorstenen; in de directe nabijheid van de mens.
Gevallen van Lepelaars die broeden in steden of dorpen zijn onbekend.
Zonder de Dwarse Man voor het hoofd te willen stoten: trek zelf, op basis van waarschijnlijkheid, uw conclusies.
Het lijkt mij een droom die na ruim vijftig jaar de gedaante van een echte herinnering heeft aangenomen..
Zo blijk ik, ongemerkt en ongewild, een surrealist geworden te zijn. Ik kan slechts herhalen wat ik al eerder zei: het waren lepelaars, het was een schoorsteen. En verder zoeke men het maar uit!
BeantwoordenVerwijderenRoberto, leuk hoe het één het ander oproept.
BeantwoordenVerwijderenIk lees net op je eigen site over je onvermogen om met het abstracte om te gaan. Wat ik weer opvatte als een reactie op mijn vage suggestie dat het bij je Lepelaarsgedicht om zogenaamde hermetische poëzie zou gaan. Als we zulke dichtkunst ook als een vorm van abstractie moegen beschouwen.
En het bericht van Rookzanger, waar deze reacties bij horen gebruikt jouw gedicht weer an haakje voor een bespiegeling over de vroegste echt tastbare herinneringen.
Wat betreft het waarheidsgehalte van je gedicht: ik vraag me eerlijk gezegd af of je dergelijke gedichten zou moeten willen schrijven. Of het bruikbaar materiaal is, als het zaken zo letterlijk beschrijft.
"Waar gebeurd is geen excuus" stelde Gerard Reve ooit. Had hij ongelijk?