vrijdag 31 maart 2017

Heimwee, weemoed en nostalgie


Odysseus heeft niets te klagen bij de godin Kalypso. Eten, drinken en vrouwen genoeg op haar eiland Ogygia; ze biedt hem zelfs onsterfelijkheid aan. Maar Odysseus versmaadt haar verleidelijke aanbod. Hij verlangt naar huis, naar zijn vrouw Penelope. Het pijnlijke verlangen van de Griekse held naar zijn terugkeer is waarschijnlijk de eerste literaire vindplaats van het begrip nostalgie. Nostos is terugkeer. algos betekent lijden. Nostalgie is dus oorspronkelijk niets anders dan heimwee: het ziekmakende verlangen naar een plaats of omstandigheid waar men zich thuis heeft gevoeld, en waarvan men gescheiden is.
Met 'vroeger' heeft dit verlangen niet zoveel te maken. Vroeger is het domein van de weemoed, het treuren om wat voorbij is, het gebukt gaan onder de sterfelijkheid, onder de vergankelijkheid. Weemoed impliceert niet dat men ook werkelijk terug wil naar vroeger, het is geen actief sentiment - eerder passief, zou ik zeggen: weemoed kan je verlammen.
Een synoniem voor weemoed is het chique melancholie, dat oorspronkelijk (net als weemoed zelf) een medische conditie was: The Anatomy of Melancholy van Robert Burns (1621) was bedoeld als een medisch handboek, vooral handelend over wat we tegenwoordig klinische depressie zouden noemen.

Maar woorden hebben de neiging van betekenis te veranderen. Het zijn schepen met een steeds gelijkblijvende vlag die een wisselende lading vervoeren. Weemoed en melancholie worden allang niet meer uitsluitend opgevat als een medische conditie. Beide stemmingen kunnen ook plezierig zijn - je kunt er aangenaam in zwelgen. Niemand die smult van de poëzie van Bloem of van de liederen van Mahler zal het gevoel hebben dat hij rijp is voor de psychiater.
Nostalgie is nog veel meer veranderd van betekenis. Het wordt vooral gebruikt om het idealiseren van het verleden aan te duiden. 'Vroeger was alles beter'. Het werk van Anton Pieck was nostalgie. Er bestaan Facebookpagina's die ons dagelijks plaatjes van vroeger laten zien: oude gebruiksvoorwerpen, straatbeelden, filmbeelden, tv- of popsterren, enzovoorts. Nostalgie is een gemakkelijk en tot niets verplichtend sentiment. Het staat voor behaaglijkheid. Je wentelen in mijmering over een voorbije en daarmee onschuldig geworden wereld.

In het spraakgebruik lopen overigens de drie begrippen vrolijk door elkaar heen. Ik kies vaak voor nostalgie als ik een zin eerder al weemoed heb gebruikt - om woordherhaling te vermijden dus.
Dat die slordigheid tot misverstanden kan leiden bleek toen ik deze week een mailtje kreeg van literair redacteur Marcel van den Boogert, die een bijdrage heeft geleverd (Amarcord) aan Tussen Andreasplein en Zwarte Pad, ons onlangs gepubliceerde boekenweekgeschenk voor Nieuw-West. Hij verzette zich daarin hevig tegen de door mij gedane suggestie, als zou hij nostalgie koesteren inzake Geuzenveld en zijn daar doorgebrachte jeugd. Hij verlangde daar helemaal niet naar terug, verzekerde hij me; maar die tijd was in het gouden licht van de weemoed gedompeld, dat wel.
Marcel is iemand die zorgvuldig is met zijn woorden.

Commentaar op dit blog van Boris Rousseeuw: 'Nostalgie is op vakantie willen naar het Parijs van de jaren 50. Melancholie is beseffen dat dat onmogelijk is.'


(illustratie: Arnold Böcklin, Odysseus und Kalypso, 1883)

dinsdag 28 maart 2017

BOEKENBALLETJE

Dagelijks Bestuurder Ronald Mauer, aan wie het eerste exemplaar werd uitgereikt, droeg een zwarte spikkeltjesblouse onder zijn colbertje. Met zijn sonore stem, die hele voetbalvelden moeiteloos tot de orde kan roepen, raasde hij in recordtijd door een viertal A4'tjes heen. Ik kende de tekst al, die was nagenoeg identiek aan de inleiding die hij voor het boekje had geleverd, dus ik had alle tijd om zijn schoenen te bewonderen: slanke, puntige, kleurige schoenen van Mascolori of McDaddy.
Ook hier in Nieuw-West, op ons eigen gezellige achenebbisje worst-met-kaas-boekenballetje in Eddy's winkel Meck & Holt aan Tussenmeer, zorgen we ervoor dat we voor de gelegenheid gekleed zijn, dat zeiden die schoenen. Schrijfster Igrid Hoogervorst, die had afgetrapt met een voorlezing uit haar bijdrage Amsterdam-WestSideStory, zag er zelfs uit alsof ze op weg was naar een schoolfeest in de jaren tachtig: in spannend zwart geperst sprak ze de goegemeente toe. Maar zij was dan ook de enige die uitgenodigd was op het échte Boekenbal: ons balletje pikte ze even mee als voorafje. Zelf had ik gekozen voor het gloednieuwe batikoverhemd dat ik van mijn vriendin had gekregen voor mijn verjaardag, en ook Joch, die ik begeleidde in haar nostalgische liedjes, had een fleurige zijden blouse aan. Een iets te lichte dracht voor de frisse temperatuur die heerste in de winkel: met stijve vingers betokkelde ik mijn gitaar; even later leende iemand me barmhartig zijn alpacavest uit Peru, dat me de rest van de avond warm hield.
Tussen de leesbeurten door raakte ik in gesprek met Marcel van den Boogert, die ik nog van school ken. Als altijd in stemmig driedelig grijs, met effen das. In onze inleidende correspondentie had hij geschreven dat zijn Geuzenveldtijd inmiddels baadde in een bijna goudkleurig, Italiaans licht, en dat hij hoopte (en verwachtte) daarvan iets terug te vinden. Ach ja, mompelde ik toen ik dat las, en met weemoed dacht ik terug aan mijn eigen weemoed. Want voor mij is dat goudkleurige licht allang verdwenen. Vanaf het moment dat ik, bijna twintig jaar geleden, mijn oude buurt tot mijn onderwerp heb gemaakt heb ik het foton voor foton moeten inleveren. Met ieder liedje, met iedere tekst werd een beetje van dat toverachtige schijnsel onttrokken aan mijn herinnering. Mooie herinneringen die worden omgezet in kunst verdwijnen uiteindelijk uit je hoofd, dat is de prijs die de kunstenaar betaalt.
Ik heb het hem niet gevraagd, want we spraken over een wederzijdse literaire vriend, maar ik ben benieuwd hoe hem de avond is bevallen. Misschien is hij nog niet toe aan een herwaardering van Nieuw-West op eigen merites, en vond zijn nostalgie er teleurstellend weinig terug. In Amarcord, zijn bijdrage aan het alternatieve Boekenweekgeschenk, doet hij een flinke greep uit zijn geheugen. Het resultaat is een tekst die baadt in het gouden licht dat de gelukkige die voor het eerst zijn jeugdherinneringen optekent nog volop omstraalt.
Cathelijn Schilder, een van de scribenten van vorig jaar en nu als gast aanwezig, zei goedgehumeurd strijdlustig dat er volgend jaar meer vrouwen moeten meedoen, en dat de teksten meer over het heden zouden moeten gaan. Inderdaad, bladerend in het boekje Tussen Andreasplein en Zwarte Pad, Tweede Jaargang, valt op dat de stadswijk voor de meesten toch vooral iets van vroeger is, 'de voorbije toekomst', zoals Fred Martin het in zijn stuk verwoordt.
Zelf heb ik me ook zeer bezondigd aan die nostalgie, zoals u wellicht weet, hoewel ik bij de wijk van nu zeer betrokken ben en er graag en vaak vertoef. Ik citeer bij wijze van illustratie daarvan een alinea of twee uit mijn bijdrage De borsten van Veronica. Typisch zo'n goudenlichtgevalletje. Het boekje kunt u overigens nog de hele week gratis krijgen bij Meck & Holt, samen met het Nationale Boekenweekgeschenk. Daarna verschijnt het in de handel.

Het was een lichtloze avond in de late herfst, zonder regen of wind. Niet eens koud. Het schijnsel van de straatlantaarns stond machteloos tegen het donker, er lag een grauw floers over de wereld, die met haar glans ook de moed leek te hebben verloren. Gehurkt tussen de stekelige takken van de bosjes keek ik omhoog naar het verlichte raam. Daarachter deelden drie meisjes een kamer, dezelfde kamer aan de straatkant waarin mijn vader zijn piano had staan. Het gordijn was niet helemaal gesloten. Ik zag van alles bewegen, heen en weer schieten, en probeerde te onderscheiden wat er gebeurde – gingen er kleren uit? - maar voordat er iets duidelijks te zien was werd het gordijn helemaal dichtgetrokken. Ik bleef nog een tijdje gaten turen in het duister maar droop toen af naar huis.
Of… Veronica verscheen aan het raam, pakte de wijd open gordijnen beet maar aarzelde met dichttrekken. Haar uitgespreide armen lieten haar blote borst vrij. Als de tweelingkelken van half-gedroomde lelies wiegden haar borsten verleidelijk heen en weer. Wit en roze. Ik hapte naar adem. Ze bleef even zo staan, keek naar buiten, naar de bosjes aan de overkant, en sloot toen met een plagerig lachje de gordijnen.
Of? Ik weet werkelijk niet welke versie de juiste is. De tweede heb ik naderhand zo vaak gedroomd dat hij de eerste – en waarschijnlijk juiste - in de herinnering bijna heeft verdrongen. Ze lopen door elkaar, die twee beelden, vloeien in elkaar over. Er zijn te veel mensen die hun verbeelding verwarren met hun herinnering, zei de negentiende-eeuwse Amerikaanse humorist Josh Billings. Het is hem vaak nagezegd, maar ik geef de voorkeur aan mijn verbeelding.


Tussen Andreasplein en Zwarte Pad, Tweede Jaargang (Boekenweekgeschenk Amsterdam Nieuw-West 2017) is een uitgave van Stichting de Driehoek. Tijdens de boekenweek 'gratis' verkrijgbaar in boekhandel Meck & Holt (Tussen Meer 46, vlakbij het Osdorpplein) en bij de Bruna op het Belgiëplein. Het is ook nu al apart te bestellen en kost dan 9,90.

(Foto's: Anthonie Holslag)

vrijdag 24 maart 2017

TELEURSTELLING

De Beroemde Acteur was bijkans in een visionaire roes geraakt toen hij mijn samenvatting van het verhaal had aangehoord en begon mee te denken. Zijn ogen waren stijf gesloten of staarden verlangend naar een punt ver in het lege landschap, een hand beschreef tastende cirkels, een vinger wees in de lucht. 'Ah, ja, dat is mooi! Dat is mooi!' riep hij uit telkens als er een idee opkwam, verrast, nee verrukt over de vruchten van zijn eigen brainstorm, die hem zomaar in de schoot werden geworpen. 'Over de liefde moet het gaan! Ja, dat is mooi!' Zijn stiltes waren goed getimed, zijn stem kleurde warm. Zo kenden we hem van de televisie. Wij zaten glimlachend te luisteren in de serre van zijn herenboerderij. De zon scheen op de groene polders. Ik was betoverd door de voordracht van de B.A. en wuifde een paar bezwaren gul weg. Van mijn verhaal was maar heel weinig overgebleven na de visioenen van B.A. Maar wat zou dat? Hij had voorgesteld om zijn vriend, de Beroemde en door mij Bewonderde Schrijver, bij het project te betrekken. Voor een samenwerking met deze B.B.S. wilde ik wel een paar veren laten. Ons beider handtekeningen onder het theaterstuk! Dat was me nog eens wat!
B.A. zegde medewerking toe en ging meteen aan de slag, zei hij. Ik was in de wolken en verheugde me op een roemrijke toekomst.

Gisteren spatte de luchtbel uit elkaar. BBS had te veel bezwaren en te weinig tijd. Nu zijn vriend niet meedeed, haakte ook BA af, met een eenregelig mailtje. De visioenen waren blijkbaar vervlogen in de dagen na onze ontmoeting en zo mooi was het ook allemaal niet geweest, die liefde enzo. Uit een niet uitgewiste staart van voorafgaande mailtjes die hij met BBS gewisseld had, maakte ik op dat hij niet bepaald geïnspireerd was geraakt door mijn muziek. Hij had BBS voorgespiegeld dat ze carte blanche hadden, en zelf hun muziek konden kiezen. Debussy, Fauré. Uit een verdwaalde opmerking meende ik zelfs te lezen dat hij mijn liedjes 'verschrikkelijk' vond.

Ik plofte neer op bed. De zon scheen te fel. Een leeg gevoel bestormde me. Het feit dat ik het altijd zonder BBS en BA had gedaan telde niet: ik had hen al in mijn cv bijgeschreven en zonder onze wederzijdse bewondering leek mijn werk me plotseling flets.
Mijn partner was eveneens ontdaan. Dagen had hij besteed aan het uitwerken en indienen van subsidieaanvragen. De naam van de beroemde mannen was nog net voor de deadline aan de samenstellers van de theaterbrochure doorgebriefd.
We hielden een korte krijgsraad. Veel viel er niet aan te doen. Er zou nog een telefoontje aan gewaagd worden, maar de onderneming was eigenlijk al kansloos geworden: de wetenschap dat iemand je werk 'onbruikbaar' en mogelijk zelfs 'verschrikkelijk' vindt is niet bepaald de beste basis voor een mooie samenwerking.

Een langere krijgsraad hield ik met mezelf. Waarop was mijn teleurstelling eigenlijk gebaseerd? BBS kon er niks aan doen. Die werd er via via bij betrokken, en voor hem was ik maar een onbekende componist. Het monster van de Sloterplas was voor hem niet meer dan een gerucht uit een verre, onverschillige buitenwijk. Ik kon mezelf altijd nog troosten met de illusie dat ik hem bij persoonlijk contact misschien wel had kunnen overtuigen. Goed, BBS viel niets aan te rekenen, en hij bleef onverminderd Bewonderd, besloot ik.
Maar wat BA betreft: zijn enthousiasme was maar handwarm geweest. Hij had ons ingepalmd, hij had bewonderend publiek gehad, een paar uur lang. Toen bleek dat hij het theaterstuk niet helemaal naar zijn eigen hand kon zetten maar met een paar duidelijke premissen rekening te houden had was er van zijn begeestering niet veel meer over geweest. Deze BA kon ik afserveren. Hém had ik trouwens nooit bewonderd, besefte ik. Natuurlijk had ik liever dat hij waardering had getoond voor mijn kunsten, maar in zijn wereld was blijkbaar maar plaats voor één kunstenaar, en dat was hijzelf. Een jij-bak lag voor de hand.
Langzaam trok het lege gevoel weg. Aarzelend kwamen nieuwe gedachten op. Nu we geen rekening meer hoefden te houden met BA en BBS, kon het verhaal zijn oorspronkelijke loop weer krijgen. Onbruikbaar of niet, verschrikkelijk zelfs misschien, het was míjn verhaal. Opeens zag ik de valkuil waarin ik bijna was getrapt. Bedwelmd door de illusies van roem en gevleid door de medewerking van beroemde mensen had ik mijn ideeën wel érg gemakkelijk verruild voor die van anderen. Daarmee had ik iets van mezelf verloochend.
Je moet het uiteindelijk toch altijd zelf doen, was mijn conclusie. Als je gelooft in wat je doet is het fiat van anderen mooi meegenomen, maar uiteindelijk nooit bepalend. En wat doe je na een teleurstelling? Je zet je uitgangspunten op een rij, inspecteert ze nog eens grondig, en als ze valide blijven in jouw ogen, ga je door, met rechte rug. Ook zonder BA en BBS. Die zijn immers BA en BBS geworden omdat ze dat ook altijd zo hebben gedaan.


(Illustratie: Rosanne van Spaendonck)

dinsdag 21 maart 2017

Parks, Pickwick, Pinkelman en Foutu - over lezen

De hoofdpersoon van Tim Parks roman Destiny is een beroemd Brits journalist die zich uit de nieuwsgaring heeft teruggetrokken om zich te wijden aan een ambitieus werk: een inzichtelijke en panoramische geschiedenis van de Europese cultuur. Daartoe moet hij vooral veel lezen, want hij heeft geleerd dat onze cultuur van referenties en ontleningen aan elkaar hangt. Hoe meer je leest, hoe meer je de bronnen van andere literatuur leert kennen. Wat we cultuur noemen is een groot, fijn geweven web van kruisverwijzingen. Alleen wie uiteindelijk alle bronnen kent kan begrijpen. Chris Burton vindt dat hij zo'n eind in die richting is opgeschoten, dat hij het aan zichzelf en de wereld verplicht is om dat grote, inzichtelijke boek te schrijven. Zo ongeveer herinner ik me Parks boek. Mocht het anders zijn, dan heb ik hierbij een foute steek in het web ingebracht. Een rechts, een averechts - oeps, steekje laten vallen. Draad weer oppakken.
De schrijver loopt voor op de lezer, zo kan je het ook zien. Ik ontdek nog steeds, vlijtig voortlezend, de oervoorbeelden waarnaar passages in lievelingsboeken zijn gemodelleerd. Twee jaar geleden, toen ik het verzamelde werk van Conan Doyle las, ontdekte ik bij toeval dat heel veel van Tolkiens fictie in opvallende mate schatplichtig is aan diens werk. Wat doe je met zo'n ontdekking, als je geen anglist bent die op zoek is naar een onderwerp voor een essay? Jezelf op de borst kloppen. Op het moment dat ik de laatste pastiche of ontlening in Geerten Meijsings Erwin-trilogie (dat zich lezen laat als een lappendeken van eruditie) zal hebben ontmaskerd, zal ik weten, dat ik inmiddels net zo belezen ben als die auteur. De genoegens van zulke ontdekkingen zijn overigens dubieus: naast het triomfantelijke 'Aha, ik heb je door!' is er ook teleurstelling. Helder inzicht betekent ontmythologisering. De geliefde werken verliezen iets van hun glans, iedere keer dat je een bouwsteentje kan spotten.
Ik lees nu de Pickwick-Papers van Dickens, in de vertaling van Godfried Bomans, die er twaalf jaar aan werkte. O, die Bomans, dat was me een aparte! vond ik vroeger. Die heel eigenzinnige humor, die absurde, vette satire... Nu blijkt Pa Pinkelman, wiens dwaze avonturen ik in mijn jeugd verslond, wel erg opvallend geïnspireerd op de lotgevallen van meneer Pickwick. Is dat erg? Neen natuurlijk. Erg wordt het pas, als de schrijver niet in staat is om van bestaande bouwstenen een nieuw bouwwerk te maken. Als het blijft bij lukraak op elkaar gestapelde ontleningen. De schrijver is een bouwmeester, hij mag de elementen waarmee hij zijn constructie schraagt overal vandaan jatten, zolang het eindresultaat maar staat als een huis.

Ik kom op deze overwegingen door de lezing van een heel merkwaardig boek, dat ik afgelopen zondag van mijn vriend Karl kreeg. Alleen al de vormgeving is merkwaardig: vierkant, vuistdik, schreefloze letter, niet uitgevulde tekst. Een vormgeversboek, het zou de brochure voor een tentoonstelling over architectuur kunnen zijn. En wat is het dan wel voor boek, dit Het boek Foutu, kroniek van een poëtisering van Manuel Kneepkens?
Daar moest ik gisteren een tijd op puzzelen, toen ik het, na een portie Pickwick-Papers, opensloeg. Het bleek een 'politieke ideeënroman' te zijn, gebaseerd op de relatie tussen de auteur en Pim Fortuyn. Dat kom je overigens pas te weten als je flink wat googelt, want de flaptekst geeft slechts verwarrende informatie en een voor- of nawoord is er niet. Het boek bestaat uit faxen, brieven, mails, associaties en herinneringen, poëzie en vele verwijzingen naar de Rotterdamse politiek, die voor een niet-ingewijde compleet onbegrijpelijk zijn. Voeg daarbij dat het favoriete leesteken van de auteur het uitroepteken is (zelfs vraagtekens krijgen er voor de zekerheid vaak nog een uitroeptekentje bij) en u zult begrijpen dat ik de lezing algauw liet overgaan in doorbladeren, en uiteindelijk, in het wegleggen van de knalrode baksteen. Mogelijk heeft de vriendenkring van Kneepkens van het boek gesmuld. Die snappen alle verwijzingen, hebben de sleutels die tot begrip kunnen leiden in handen. Voor hen zal het misschien een fijn boek zijn en dat is ze natuurlijk van harte gegund. Maar als Kneepkens een echte schrijver zou zijn geweest, zou hij erin geslaagd zijn om een boek te maken dat óndanks de onbekendheid van de niet ingevoerde lezer met zijn bronnen boeiend is. Nu zitten wij, niet Rotterdammers, slechts met een verzameling literair getinte teksten zonder zichtbaar verband. En had hij die nu maar niet gefictionaliseerd, en gewoon Pim Fortuyn Pim Fortuyn laten zijn, in plaats van Bo (Boudewijn) Foutu, dan zou human interest zijn werk hebben kunnen doen. Maar juist de onzekerheid, of je na vervanging van de naam een historisch document zit te lezen, of toch niet, maakt dat het boek helaas op alle fronten onleesbaar is.
We hoeven niet alle informatie te bezitten die nodig is om een boek woord voor woord te kunnen begrijpen. Maar de schrijver moet wel in staat zijn samenhang te suggereren. Hij moet de lezer beetpakken en deze boodschap uitstralen: 'Je snapt dit misschien niet allemaal, maar luister, ik heb een goed verhaal te vertellen. Over tien of twintig jaar heb je misschien de juiste achtergrondinformatie opgedaan om dit allemaal te begrijpen. Maar voor nu: geniet ervan!'

vrijdag 17 maart 2017

SPOKENKOOR

Op de hoek van de Stadionweg en de Beethovenstraat werd ik ingehaald door een man op een fiets. Hij stopte, stapte af, ging naast me lopen en vroeg: 'Zag ik u nou net dirigeren?'
Ik voelde me betrapt. Inderdaad had ik een paar gebaren gemaakt om de melodie in mijn hoofd kracht bij te zetten. Maar wat ging die man dat aan?
'Zou kunnen,' antwoordde ik ontwijkend. Hij liet zich niet ontmoedigen door mijn vaagheid. 'Bent u muzikant?' vroeg hij.
Ik antwoordde bevestigend en gaf toe dat ik inderdaad ook koordirigent was.
De man zei hoe toevallig dat was, want net de avond daarvoor was hij naar een kooruitvoering geweest, in Utrecht. Op het moment dat hij dat zei en in zijn zakken zocht naar het programma wist ik dat ik dit gesprek eigenlijk niet wilde voeren. Maar mijn mond had al beleefd geïnformeerd welk stuk ze dan hadden uitgevoerd, in Utrecht. Modern muziektheater, hij noemde een mij onbekend gezelschap. En wat voor muziek maakte ik dan wel?
Weer een vriendelijk, maar beknopt antwoord van mij.
'Mag ik u vragen,' vervolgde hij, door mijn vriendelijkheid aangemoedigd en allerminst uit het veld geslagen door mijn beknoptheid, 'welke melodie er zojuist in uw hoofd speelde?'
'Dat weet ik echt niet meer. Dat kunnen er zoveel zijn geweest, dat gaat onbewust.'
Dit signaal was voldoende om te kennen te geven dat ik het gesprek niet in de diepten wilde laten verdwijnen, daar op de hoek van twee drukke Amsterdamse straten. Hij vroeg me hoe ik heette. Ik zei mijn naam, en vroeg, wellevend, naar de zijne. Hij gaf me een hand en noemde een naam die ik dacht te zullen onthouden maar vijf minuten later alweer vergeten was. Hij groette en fietste verder.
Op het moment dat hij verdween besefte ik hoe betrekkelijk de veilige anonimiteit van het grootsteedse straatleven is. Misschien was die man niet helemaal in orde, was het filter tussen binnen- en buitenwereld bij hem beschadigd; misschien was het ook gewoon het uitbundige lenteweer dat ervoor zorgde dat hij de gedragscode van een nette buurt doorbrak, en me zo rechtstreeks had aangesproken - maar in elk geval had hij aangetoond dat ik gezien werd op mijn wandeling: ik liep daar niet alléén de mensen om me heen te observeren, zij observeerden mij ook. En zagen een naar binnen gekeerde man op leeftijd die midden op straat een stukje opera dirigeerde voor een spokenkoor.
Twee gevoelens streden om voorrang. Het ene was dat ik tot de orde was geroepen door deze belangstellende interventie, en voortaan mezelf beter in de plooi moest houden, wilde ik rustig en in veilige anonimiteit onder de mensen zijn. Het tweede was dat de man, welke motieven hem ook bewogen, groot gelijk had met zijn directe benadering. We lopen allemaal op straat alsof die van ons is, in de stad. We groeten elkaar niet. We negeren elkaar met strakke smoel maar spiedende ogen. Eigenlijk vond ik zijn gedrag, hoe onwerkelijk me dat ook toescheen meteen nadat hij op zijn fiets was gestapt - het was net of de gebeurtenis niet echt had plaatsgevonden en in het niets was opgelost - heel verfrissend. Het was alsof ik wakker was geschud uit een winterslaap.
Daarom, onbekende fietser, alsnog een antwoord. Mocht u dit lezen: het was het openingsensemble uit het tweede bedrijf van The Sorcerer, dat mijn zwaaiende hand in de lucht had getekend. De volgende keer, als het weer nog ietsje mooier wordt, zing ik u er wel een stukje uit voor.

dinsdag 14 maart 2017

Een andere verjaardag


De dag begon met een kater. De zondagmiddag ervoor had ik met mijn broers en zuster het glas geheven op mijn aanstaande verjaardag. Ik had het vervolgens zo vaak geheven dat ik de tel een beetje was kwijtgeraakt. Het was goed om de banden wat aan te halen met de familie, had mijn jongste broer gezegd. Ik vond dat hij daarin gelijk had. De Wind der Verandering heeft stevig geblazen, het afgelopen jaar. Soms mild en speels: een voorjaarsbriesje blies mijn kleindochter aan, ze landde zachtjes, de tijd vloog voorbij, en gisterenmorgen stond ze rechtop aan mijn salontafel, aarzelend op weg naar de eerste stapjes. Maar vooral toch blies de wind nietsontziend: mijn vader belandde in een turbulentie die zijn verstand verwarde en werd weggerukt door een felle windhoos; wat er van zijn wereld achterbleef verdween vervolgens ook: zijn huis is verkocht en met de verbouwing zijn ze al begonnen. Zijn spullen zijn voor zover ze niet zijn weggegooid verdeeld over diverse kasten in vier verschillende huishoudens. Dus ja, mijn broer had gelijk vond ik, dat we moesten proberen de banden wat aan de trekken. Schuilen voor de storm, het vertrouwde koesteren zolang het er nog was.
De kater hield aan, liet zich zelfs door mijn bijna lopende kleindochter, door het mooie weer en door een middagslaapje niet verdrijven. Ik hakte me een pad door de dag heen, moeizaam. Ik ontving verschillende felicitaties, skypte met mijn dochter in Londen. Betastte mijn cadeautjes. Mooie tabak, fijne boeken, lentebloesems in de knop. Meestal vind ik het fijn om jarig te zijn: hoe oud ik ook word, die dag heeft een bijzondere glans. Ik voel me licht, gedragen door de dag, alsof ik voor een keer eens niets zelf hoef te doen aan de omstandigheden, alsof alles samenspant om het me naar de zin te maken. Maar ditmaal was dat gevoel van gewichtloosheid en kalme, lucide vrolijkheid ver te zoeken. Aan die kater alleen kon het toch niet liggen. Weliswaar hakt alcohol er harder in als je niet meer gewend bent om te drinken en het slechts sporadisch doet, maar ik ben in mijn leven al heel wat verjaardagen begonnen met een katterig hoofd, zonder dat die slechte startpositie een smet op de feestelijkheid wierp.
Pas aan het eind van de lange dag, toen ik thuis was gekomen van een koorrepetitie en met een zucht het bedlampje aanknipte, besefte ik wat er mis was geweest vandaag, wat er had ontbroken, voor het eerst in mijn leven.
Dat vertrouwde telefoontje. Die warme, zangerige stem, een beetje hees toen hij ouder werd. 'Ja! Met je vader! Ik wilde je even hártelijk feliciteren met je verjaardag... Eenenzestig alweer? Ach, als je zo oud bent als ik lijkt dat nog maar verschrikkelijk jong. Ik wou dat ik nog eens eenenzestig mocht zijn! Nou, Jan-Paul, hoe dan ook een heel fijne dag nog verder, en ik zal er straks een op je gezondheid nemen!'
Dankjewel pa. Ja, ik kom gauw weer eens langs. Dag!

vrijdag 10 maart 2017

Het heft in handen

Dirigeren heb ik altijd met mijn handen gedaan. Zonder stokje dus. Voor de kooruitvoeringen die ik leidde voldeed dat prima. Maar nu ik binnenkort in een operettevoorstelling moet voorgaan heb ik toch de baton maar eens ter hand genomen. Zo'n ding is beter te volgen in het halfdonker, straalt een zekere autoriteit uit, en orkestmusici hebben het over het algemeen liever dan de lege handen van de dirigent, hoe expressief die ook zijn. Een stokje tikt de maat schijnbaar objectiever; het snijdt door twijfel heen en markeert de eerste tel van de nieuwe maat met precisie. Vingers kunnen meerduidig zijn, dat ene houten puntje is maar voor één uitleg vatbaar.
Thuis oefende ik vlijtig. Maar hoe vaak ik ook de baton uit zijn koker tevoorschijn haalde, het hanteren ervan werd me niet eigen. Ik probeerde verschillende methodes. Probeerde met mijn handen te dirigeren en te vergeten dat er een stokje in zat, hield het stokje vastgeklemd in mijn vuist of juist losjes tussen duim en wijsvinger: dat laatste voelde nog het prettigst, maar op den duur kreeg ik er kramp van in mijn vingers. Het zag er allemaal wel aardig uit in de spiegel, en Snuf en Snuitje werden door het zwaaiende stokje in beweging gebracht, haalden ernaar uit, hengelden ernaar en zongen er een enthousiast kattenduet bij, maar helemaal tevreden was ik niet.
Vorige week was de doorbraak. Ik keek eens goed naar het elegante stukje hout en naar mijn hand, nam beide geconcentreerd in me op, en vlijde toen het ebbenhouten handvat onderin de palm, tegen de muis van mijn duim aan; duim en wijsvinger omvatten losjes het begin van de steel. Het stokje werd er wel korter door, doordat het handvat immers geheel in mijn handpalm verdween, maar het voelde heel natuurlijk: ik dirigeerde met mijn hand, kon die expressief laten zijn, maar de hand had een verlengstuk in de vorm van de baton, die eruit tevoorschijn priemde als de straal van blauw licht uit een tovenaarsvinger.
Nu deed ik wat ik eerder had moeten doen. De eigenwijze autodidact die ik ben vroeg om raad. Of liever, googelde. 'How to hold a baton' of iets dergelijks. En vond een site met foto, waarop exact de uitgangspositie stond beschreven en afgebeeld die ik nu pas zelf had ontdekt. 'Conductors, both beginning and experienced, often find it difficult to hold a baton with comfort,' was de openingszin van het artikel.
Ik dacht aan mijn geworstel met het slanke hout en herinnerde me een uitspraak van Zenmeester Dogen die ik eerder die dag voorbij had zien komen: Als het begin niet goed is, zijn duizend oefeningen nutteloos.



dinsdag 7 maart 2017

Een ritje met de tram

Omdat mijn auto bij de garage logeerde heb ik me een paar dagen per openbaar vervoer verplaatst. De treurigheid van een halflege tram van Oost naar Zuid, 's avonds laat! In haar hokje zit de conductrice zich te vervelen. Vrijwel alle passagiers doen dat ook, maar bestrijden de verveling met hun eeuwige mobieltje. Daarop zijn geweldig leuke spelletjes en filmpjes te zien, weet u. Sommigen zitten met de ogen gesloten en lijken te dutten, maar oordoppen bewijzen dat ze door middel van muziek de wereld grondig buitensluiten. Niemand behalve de verveelde conductrice en ik was werkelijk aanwezig in de tram die van Oost naar Zuid reed, gisteravond om tien uur. Niet dat er nou zoveel te beleven was. Ja, ik zag een jongen met een knotje die met een bierbrouwmachine zeulde, nog in de verpakking - goed voor vijfentwintig liter - en het ding nauwelijks door de tramdeur kreeg. En een andere bebaarde jongen wilde gaan zitten zonder een kaartje te hebben gekocht: hij werd door de conductrice, die blij was eens iets te doen te hebben, aangesproken via de intercom, en schafte zich alsnog een geldig plaatsbewijs aan, een beetje beschaamd; een buitenlander, blijkbaar uit een land waar het straatvervoer vrij toegankelijk is. Maar de lichten van een stad bij avond blijven altijd mooi, veel mooier en veel suggestiever dan de opflikkerende berichtjes op Facebook. Ze prikkelen de verbeelding: wat huist er in het donker achter die lichtjes, die evenzovele signalen zijn van leven? Elke verbeelding wordt bij voorbaat uitgesloten door wat we op de sociale media voorgezet krijgen, alles is al door iemands filter gegaan en op een of andere ingenieuze wijze leuk of grappig gemaakt. In mijn ene hand hield ik mijn kaartje. 'Don't forget to check out' had de intercom me met Amsterdams accent vermaand. De stad wemelt van de Britten en Amerikanen - er moet er toch wel een te vinden zijn die die teksten kan inspreken? In mijn andere hand hield ik mijn pijp, net aangestoken op de halte en meteen daarna weer gedoofd bij het betreden van de tram. Ik rook aan de kop. Geen pijp smaakt ooit zo lekker als de pijp die je in je verbeelding rookt. Geen leven is ooit zo boeiend als het ongeziene leven dat huist achter de lichten van een stad bij avond.


(Illustratie: 'Tired girl on the tube', Rosanne van Spaendonck)

vrijdag 3 maart 2017

Rookzangers notitieblog (21)

Aan de balie was ik meteen aan de beurt. Een frisse jongeman met brede gladgeschoren kaken nam mijn oude rijbewijs in ontvangst. Ik gaf hem een pasfoto, voor in het nieuwe. Hij keek kritisch: er zaten smoezelige plekken op. Ik zei dat de foto goed genoeg was bevonden voor mijn ID. Het maakte geen indruk. Een collega werd erbij geroepen, ze bogen zich beiden over de omstreden foto. Of ik mijn hoed even wilde afzetten. Ik gehoorzaamde en poseerde zoals op het plaatje, lachte er vriendelijk bij. Toen de moeilijke blikken aanhielden had ik de aanvechting te zeggen dat ze met dit soort futiliteiten echt geen terroristen kunnen vangen of terrorisme kunnen ondervangen - kijk eens wat er voor vage afdruk op het plastic pasje overblijft, wat doet een vlekje náást mijn beeltenis er dan toe! En was ik niet onlangs officieel bestaand en identiek aan mijzelf verklaard door een beëdigd notaris? Nou dan!
Eindelijk gaf de jongen zijn fiat aan de foto. Met iets van gewetenswroeging, leek het wel, en alsof hij me een gunst verleende. Je kunt je werk ook té consciëntieus doen.

***

Ik had de hele dag energiek lopen sjouwen met stapels boeken. Voorjaarsschoonmaak, actie, de bezem door alle troep. Aan het eind van de middag waren alle kasten ingeruimd zoals ik dat wilde. Ik hing tot slot een porseleinen sierbord op, voorstellende de godin Diana, uitrustend van de jacht. De boormachine lag immers nog klaar, en ik was nu toch bezig. Tevreden blikte ik rond - wat een orde! Alle chaos die mijn vaders nalatenschap had veroorzaakt was opgeruimd, het verleden kon een plaatsje krijgen, ik kon verder met de toekomst.
Maar 's avonds lag ik niet helemaal op mijn gemak in bed. Mijn aandacht dwaalde af van Dickens naar die ongewone rijen boeken in de nieuwe kast. En de volgende dag had ik een merkwaardige kater, futloos en humeurig was ik, leeg. Ik had gedacht te zullen genieten van die nieuwe orde die me omringde. Maar het scheppen ervan was fijner geweest dan het resultaat.
Op straat las ik op een bord: Happiness is not a destination. It's a way of life.

***

MAART

In de lege wind
huiveren de krokussen
het voorjaar begint