dinsdag 31 januari 2017

SCROOGE

Er zat een eenzelvige man in het café, aan een hoektafeltje. Tamelijk hoogbejaard, broodmager en vaal van kleur. Naast hem stond een rollator. Hij zat vermoeid voorovergebogen, leunend op een stok. Aan zijn benige neus hing geen druppel, maar zo'n soort neus was het wel. Hij staarde somber naar de tafel voor hem, waarop een glas wijn stond met nog een bodempje erin, de resten van een maaltijd, en een glas whisky, onaangeroerd. Nu en dan mompelde hij iets in zichzelf. Ik had met hem te doen. Mijn gedachten waren niet erg vrolijk, op deze grauwe dag, en ik zag in deze eenzame mompelaar bevestigd wat ik vreesde: dat het laatste stukje van ons leven weleens erg treurig kon zijn.
Twee vrouwen verschenen en gingen aan het tafeltje naast hem zitten. De oudste was klein en mollig, had een goed doorbloed gezicht en kortgeknipt, geblondeerd haar. Ze was doortastend en optimistisch, dat zag je aan haar motoriek en aan haar glinsterende ogen, en ook aan de enigszins onderdanige houding van haar jongere metgezellin: die zweeg en liet alles aan haar over, uit gewoonte.
Ze bestelden koffie. Het gesprek dat ze voerden ging bepaald niet fluisterend en was goed te volgen van waar ik zat. Opeens veranderde de toon ervan, en ik keek op. 'U zit daar lekker in uw hoekje?' Dat was tegen Ebenezer Scrooge gericht.
De oude man antwoordde prompt, en zijn stem klonk heel anders dan ik me had voorgesteld. 'Ja, dit is mijn vaste hoekje.' Verend van toon. Jongensachtig bijna. Zijn misantropische mimiek verdween op slag en maakte plaats voor een clowneske grijns. 'Van hieruit kan ik mijn huis goed in de gaten houden. Ik woon daar...' Hij wees naar de overkant van de Van Baerlestraat... 'Als er boeven komen, dan kan ik er meteen achteraan.'
'Dat is niet zo verstandig,' zei de kordate. 'Gevaarlijk. Dat kun je beter aan de politie overlaten.'
Scrooge tilde zijn stok op en hield hem als een wapen voor zich uit. 'Voor die komt heb ik hem allang uitgeschakeld. Pats!' Hij lachte. Hij pakte zijn glaasje whisky en dronk.
Tien minuten later wist ik alles over zijn leven. Wat zijn huis gekost had in de jaren zeventig, hoeveel het nu waard was, en dat hij soms wakker lag van de belasting die hij erover moest betalen. En dat het na zijn dood aan een stichting vermaakt zou worden, die jonge kunstenaars steunde.
Ik stond op, rekende af, en ging boodschappen doen. Toen ik op de terugweg langs het café kwam zat hij er nog. De vrouwen waren verdwenen. Hij zat weer over zijn stok gebogen en zijn ogen stonden weer zwart. Maar mij beduvelde hij niet meer.

vrijdag 27 januari 2017

Levensgevaarlijke dagboeken


Gewetensvraag: zou u de dagboeken van uw gestorven vader lezen, als die duidelijk niet voor andermans ogen bedoeld waren?
Nee? En wat dan, als u bij het doorbladeren uw eigen naam zou tegenkomen?
Mij overkwam het vorige week, toen we zijn studeerkamer aan het opruimen waren. Ik had maar een minuutje nodig om te lezen wat ik eigenlijk niet wilde lezen. Het dagboekje dateerde uit de late jaren tachtig. Ik had het conservatorium doorlopen en wilde, zo las ik, in Duitsland gaan voorzingen, als 'karakterbariton'. Ikzelf dacht dat ik dat wel kon, maar mijn vader meende van niet. Muzikaliteit was het probleem niet, maar aan de techniek ontbrak het nog. 'Hij wil maar niet inzien dat het lichamelijke aspect zo belangrijk is. Op dat gebied moet nog veel werk worden verzet. Van zijn vader neemt hij dat natuurlijk niet aan.'
Het was oud zeer dat hier even fel opleefde. Mijn vader vond dat ik te veel met intellectuele interpretatie bezig was, en niet fysiek genoeg zong. Lees: niet hard genoeg zong. Hij was tenslotte van de opera, ik was meer van het lied. We kibbelden eindeloos over deze materie. Naarmate er meer drank vloeide op steeds hoger toon. Mijn held Fischer-Dieskau vond hij maar een gemankeerde tenor. Ik vond zijn held, Del Monaco, een ongenuanceerde brulaap. Dat hij bij mijn zingen altijd kritische kanttekeningen heeft geplaatst bleef een gevoelig punt. 'Moet je niet weer eens les nemen?' was een regelmatig opduikend vraagje dat me razend kon maken.
Maar dit alles was van vroeger. De laatste jaren prees hij mijn stem warm, terwijl ik juist twijfelde of die het nog wel naar behoren deed. En had hij niet een beetje gelijk gehad? Ik was wel degelijk een verwaand baasje in die tijd.
Ik kwam dan ook gauw bij van mijn aanvankelijke schrik. Al was het niet leuk om het zwart op wit bevestigd te zien, er stond niets op die bladzijde wat ik niet al wist. Maar thuis heb ik het dagboekje verder toch maar ongelezen gelaten en het weggeborgen in een doos. Gewoon, voor de zekerheid.

Er is een anekdote die ik graag vertel. Klaus Mann had de dagboeken van zijn vader Thomas geredigeerd en daarin een passage aangetroffen over zichzelf. 'Ik kan van dit kind niet houden.' Kort daarop pleegde hij zelfmoord. Ik begon een speurtocht op internet om het verhaal te verifiëren, voor ik het hier zou vereeuwigen. Er bleek niets van te kloppen. Golo Mann was degene die als editor van zijn vaders dagboeken optrad, maar ofschoon hij een tobberig leefde leidde (alle mannelijke Manns, de vader incluis, worstelden met hun homoseksualiteit) stierf hij, vijfentachtig jaar oud, een natuurlijke dood. De zelfmoordenaar was inderdaad Klaus Mann, auteur van Mephisto, en de enige die wél openlijk voor zijn seksuele geaardheid durfde uitkomen. Maar zijn dood had meer met zijn heroïneverslaving te maken dan met zijn vader en diens dagboeken. In de schaduw van de tovenaar, luidt de Nederlandse vertaling van Golo Mann's autobiografie Erinnerungen und Gedanken. Die titel zegt alles. Ook al leidt het niet tot suïcide: wat moet het erg zijn als je je aan die monumentale slagschaduw probeert te ontworstelen, en dan bevestigd ziet, in je vaders dagboeken, wat je altijd al vreesde: dat je onbemind was!

Er kwam nog een ander dagboekje tevoorschijn uit mijn vaders spullen, gedateerd 1970. Dat had mijn vader me al eens laten zien, toen hij het teruggevonden had. Hierin kon ik dus bladeren zonder me een voyeur te voelen. Daar las ik tot mijn verrassing en vertedering hoe betrokken hij was bij mijn wazige puberbestaan. In mijn herinnering aan dat woelige jaar vind ik weinig van hem terug. Ik was te zeer met mezelf en mijn persoonlijke wereld bezig om me veel van de familie aan te trekken. Maar dat bleek niet wederzijds te zijn: hij bracht me weg en haalde me op, overhoorde me mijn Latijn en voerde gesprekken met me over sprookjes en mythen, zelfs een jas was hij wezen kopen met me. Dat moet mijn quasi Afghaanse, camelkleurige jack met de bonten kraag geweest zijn.
Misschien ben ik niet altijd zo op waarde geschat als ik wel had gewild, maar ik heb me altijd bemind geweten. Door mijn lieve moeder, maar ook door mijn lastige vader. Ik denk aan Golo Mann en prijs me gelukkig.

dinsdag 24 januari 2017

Verzuipen in vroeger


Er heerste de drukke, een beetje valse vrolijkheid die mensen bevangt als ze eindelijk aan een klus kunnen beginnen waar ze lang tegenop hebben gezien. De studeerkamer van mijn vader baadde in een fonkelend zonlicht. In de tuin lag nog wat sneeuw. Boeken werden van hun plank gehaald en op de grond uitgestald. Ieders persoonlijke keus op een hoopje, het een wat bescheidener dan het ander, wat verkoopbaar was op verschillende stapels: Jung en esoterica, yoga, bellettrie, partituren; mijn oudste broer was de kunstboeken al in een doos aan het stoppen. Ik voelde me een beetje als een kind in een snoepwinkel, er was veel moois bij. Maar ergens aan de buitengrens van mijn stemming was ook een alarmsignaal te horen. Je kon hier ook heel naar van worden, als je niet oppaste, zei dat signaal. Gewoon doorgaan dus, en niet denken. Mijn vader had die hele boekerij bijeengebracht in een catalogus, waaraan hij veel werk had besteed. Wij rukten die orde nu genadeloos uit elkaar, en grabbelden, beschikten en veroordeelden tot kringloop en opkoper, wat van persoonlijke waarde was geweest. Niet aan denken.
Na de boeken kwamen de schilderijen. Dat olieverfdoekje van Engelen, dat wilden we natuurlijk alle vier wel hebben. Een sticker erop met onze initialen. Later loten. Overal in huis vonden we oude foto's. Die moesten grofweg uitgezocht worden, want de collecties van mijn vader en mijn stiefmoeder liepen soms een beetje door elkaar heen. In het begin riepen we elkaar als we weer een verrassend inkijkje in het verleden hadden ontdekt; na een tijdje werden we moe van al die zwart-wit-kiekjes. Het was te veel allemaal. Mijn jongste broer deed een kast open in de garage en wenste hardop: 'In godsnaam, niet weer een doos...'
Zoals afgesproken nam mijn broer het fotoarchief mee, en ik alle paperassen.
's Avonds zaten we te chatten. Hij liet me een foto zien die hij had aangetroffen in een van de albums. Ik in de sneeuw, in de Willem van Hembyzestraat, de strenge winter van '62-'63. 'Kun je die meteen scannen voor me?' vroeg ik begerig, maar mijn broer was alweer verder het verleden ingedoken. Ondertussen was ik aan het bladeren in dagboekjes. Mijn vader noteerde zijn dromen, als echte Jungiaan. Ik voelde me een voyeur.
Mijn broer tikte: 'Ik hou ermee op, het is te verschrikkelijk allemaal.' 'Een tsunami van nostalgie... help, ik verzuip!' reageerde ik. Mijn zus riep, verstandig: 'Ga naar bed!' Ik sloot de computer af en ging naar de laatste aflevering van Sherlock kijken, om de zinnen te verzetten.
Drie dagen later woon ik tussen de dozen, terwijl ik toch echt niet ga verhuizen. Het wachten is op een nieuwe boekenkast. Het verzamelde werk van Dickens en dat van Vondel, in rood-met-gouden deeltjes uit 1890, ze passen met geen mogelijkheid meer in mijn Lundia-systeem.
Het is de hoogste tijd om mijn eigen leven te hervatten, zeg ik steeds tegen mezelf. Weg met dat verleden! Dat schilderijtje van Engelen? Ik hoef het niet. Wat moet ik met andermans nostalgie aan de muur? Ik kan beter een prentje van Geuzenveld ophangen.
Morgen komt een antiquaar de dozen Jung ophalen. Dat is maar goed ook, want gisteravond dacht ik opeens: 'misschien moet jij je daar ook maar eens in gaan verdiepen'. Gevaarlijke gedachte.


vrijdag 20 januari 2017

DOOS

Toen mijn vader twintig jaar geleden ging verhuizen overhandigde hij me een paar dozen, die hij als ballast ervoer nu hij een nieuw leven ging beginnen, maar die niet weggegooid konden worden. Ze bevatten brieven, ansichtkaarten en schriftjes die van mijn moeder waren geweest.
Thuis opende ik ze nieuwsgierig. Maar mijn moeders dood was nog te kort geleden. Te lezen wat ze als jonge, hoopvolle vrouw aan het papier had toevertrouwd maakte me erg triest. Ik sloot de dozen weer en zette ze hoog bovenop een kast, met het voornemen ze eens grondig door te spitten als de wond die haar snelle sterven had geslagen geheeld was. Er gingen twintig jaar voorbij. De dozen waren vertrouwde rekwisieten geworden, aan de inhoud dacht ik eigenlijk nauwelijks meer.

Mijn vader stierf op hoge leeftijd en op zijn dood was ik beter voorbereid. De paperassen die hij naliet nam ik gretig door. Ze maakten me niet triest, ze leken de leegte juist een beetje op te vullen. Over het resultaat heb ik verteld, het boekje De ketter en De zilveren tenor : snel, té snel gemaakt, in een ademloze poging om het gemis voor te blijven.
Gisterenmiddag scheen de zon uit een heldere winterlucht. Ik had mijn portie thuiswerk gedaan, en moest de tijd overbruggen tot ik naar een repetitie zou gaan. Het was warm en licht in huis, de poezen lagen zich aandachtig te wassen. Ik had net een metertje overtollige boeken uit mijn kasten gehaald om ruimte te maken voor wat ik uit mijn vaders bibliotheek wilde overnemen. Gehoorgevend aan een impuls schoof ik mijn bureaustoel naar de hoogste boekenkast en klom erop. Even later zat ik met de dozen van mijn moeder op schoot. Het was tijd. Hoog tijd.

Ik stak een pijp op, begon te lezen en daalde diep in de jaren vijftig af. Namen waarbij ik me hoogstens vaag een gezicht kon voorstellen namen gestalte aan, werden personen die midden in hun leven stonden. Op briefpapier waren hun besognes gekrabbeld, toen van levensbelang, nu verwaaid stof. Andere mensen bleken zoveel meer te zijn dan de versleten iconen van mijn kindertijd, of minder, hoe je het wilt zien. Tine Renaud, 'Tante Tine', het frêle dametje met het fluwelen lint in het zilveren haar dat de vaste zaterdagavondgast was van mijn opa en oma, schreef sprookjes en had gestreefd naar een artistieke carrière - ze had zowaar één kinderboekje uitgebracht (dat leerde Google me). Naar omstandigheden die toen bekend werden verondersteld moest ik maar raden: wat deed mijn moeder in Enschede? Mijn opa schreef haar een brief, toen ze daar logeerde. Daarin beschreef hij uitvoerig het ziekenhuisonderzoek dat hij had moeten ondergaan. Rubberen slangen, buisjes, tikkende meters, zoemende stalen apparaten, het leek me vreselijk primitief allemaal. 'Kon hij je gelijk?' schreef mijn opa. 'Herkende hij je meteen?' bedoelde hij waarschijnlijk. Ik had niet gedacht dat hij kennen en kunnen zou verwarren. Aan veranderd spraakgebruik kan ik dat niet wijten - mijn grootvader moet ongeletterder zijn geweest dan ik had gedacht.
Er werd wel meer bijgesteld in mijn hoofd. Het verleden zoals wij het begrijpen is een mythe. Een massa van halve waarheden en lukrake feiten, geboetseerd tot een hanteerbaar geheel, zuiver intuïtief tot stand gekomen. Wie bronnenonderzoek doet krijgt een heel ander beeld. Alleen al de vele nieuwe feiten doen afbreuk aan dat gevoelsmatige totaalbeeld - ze blazen het eerst op en trekken het dan uit elkaar tot de afzonderlijke informatie waaruit het ooit bestond. De samenhang kan geen stand houden als hij onder de loep wordt gelegd en de pixels zichtbaar worden.

Je zou verwachten dat die ontdekking, dat er ook vóór mijn geboorte al leven op aarde was, net zo chaotisch als het leven van nu, verwarrend zou zijn. Ontluisterend ook. Maar vreemd genoeg ervoer ik het eerder als bevrijdend. Destijds had het me geschokt om te lezen hoe mijn moeder naar mijn vader verlangde, en niet kon wachten tot hij weer bij haar in bed zou liggen. Nu, twintig jaar later, vond ik het vertederend. Ze was een meisje van vlees en bloed geweest, voor ze mijn moeder werd. Het was niet langer mijn persoonlijk bezit en dus ook niet mijn verantwoordelijkheid, dat verleden. Ik had een sculptuurtje geknutseld, een zandkasteel. Er bleek een heel strand omheen te liggen.

dinsdag 17 januari 2017

De vleugel van mijn vader


We verhuisden van Geuzenveld naar Slotermeer en ruimte was niet langer een probleem. Het nieuwe huis had zeven kamers. Alle vier de kinderen kregen hun eigen slaapkamer en beneden aan de tuinkant, waar de verwaarloosde rozenstruiken in de herfstwind tegen de ramen sloegen, kwam een studeerkamer. Mijn vader was midden veertig en had een goede baan. Werd het niet eens tijd dat hij, als beroepspianist, een écht instrument kreeg, een vleugel? Mijn moeder zal bedenkelijk door haar huishoudboekje hebben gebladerd, maar de vleugel kwam er, op afbetaling. Hij paste net in de studeerkamer, je kon er met enige moeite nog omheen lopen om iets uit de boekenkasten te pakken die krap tegen de muren stonden.
In de kamer ernaast troonde ik, hippie in wording. Als 's avonds de klanken van de vleugel opklonken spitste ik mijn oren. Soms zette ik mijn eigen muziek af. Bij Reflets dans l'eau van Debussy ging ik op de gang staan luisteren, tot die meeslepende climax was geweest.
Als mijn vader er niet was ging ik nieuwsgierig achter de nieuwe vleugel zitten, een notenhouten Kawai met een dikke, fluwelen klank, om akkoorden uit te proberen. Het schema van de blues had ik al gauw onder de knie.

Toen we de stad uitgingen en naar Leusden verhuisden kreeg de vleugel een ruimere plek. In een half inpandige garage die tot studio werd omgebouwd kwam hij volledig tot zijn recht. Mijn vader bracht veel tijd door in dit heiligdom. 's Avonds laat nog klonken er opera-aria's. Soms kwam hij de woonkamer binnen, om een zojuist zo goed gelukte hoge C te herhalen voor publiek - La-a spe-e-raaaanza! - mijn moeder en ik keken verstrooid op van onze boeken en prezen hem plichtmatig.

In het halfjaar dat ik moest overbruggen tussen een afgebroken semester in Amsterdam en mijn nieuwe studie in Utrecht bracht ik veel tijd door met de Kawai. Ik ontcijferde geduldig stukken van Ravel, Chopin en Satie en leerde zo mezelf pianospelen. Maar toen ik het huis uitging moest ik noodgedwongen terugvallen op mijn jeugdliefde, de gitaar. Tot ik de studie Oude Talen verruilde voor het conservatorium, en ik mijn eigen piano kreeg, ook op afbetaling. Op de Kawai heb ik sindsdien nooit meer gespeeld.

Des te vaker heb ik hem horen bespelen. Als beginnend zanger had ik een ervaren vader achter me, en hoewel hij terughoudend was geweest over mijn nieuwe beroepskeuze - toen die eenmaal een feit was, gaf hij me alle steun die ik maar wenste. Hij begeleidde me, en algauw vormden we een duo. Ik stond naast de Kawai, met grootse visioenen in mijn hoofd van hoe Winterreise of Dichterliebe zou moeten klinken, en mijn vader, die in een heel andere levensfase zat, deelde zíjn zorgen met me. Die waren meestal van gedetailleerde aard: of een bepaalde noot wel of niet staccato gespeeld moest worden. En of men dit of dat akkoord vanuit de vingers of vanuit de schouders moest spelen. Ik luisterde en probeerde mee te denken, maar zag eigenlijk niet in, wat al deze nuances met de grootse, donkere muziek te maken hadden. We verschilden wel in meer: zelf kon ik euforisch zijn na een goed gelukt optreden, maar mijn vader was altijd licht teleurgesteld. Het moest altijd beter, een volgende keer. Hij was, nu het vuur van zijn jeugdige romantiek niet meer zo fel brandde, een perfectionist geworden. Een harde werker, wie het eeuwige studeren meer plezier bracht dan de uitvoering, die eigenlijk nooit helemaal bevredigend kon zijn.
Na de dood van mijn moeder verhuisde hij naar Grave, aan de Maas, en de Kawai verhuisde mee. Om de leegte in zijn bestaan te vullen vatte hij een ambitieus plan op. Hij wilde een solorecital geven, met op het programma alle grote pianostukken waarop hij een leven lang had gestudeerd. Hij huurde een zaal - het Palazzo, dat nog niet zo lang geleden is afgebrand - en liet er zijn eigen vleugel naartoe brengen, want hij wilde zoveel mogelijk op z'n gemak zijn, bij dit debuut zonder vervolg. De avond kwam, de zaal zat vol. Hij was bloednerveus maar speelde prachtig. Na afloop nam hij een heel gezelschap familie en vrienden mee naar de plaatselijke Italiaan. De drank vloeide rijkelijk, en al na de spaghetti dommelde hij weg boven zijn bord.

Ook in Mierlo, waar hij na zijn tweede huwelijk woonde, heb ik nog vaak naast hem gestaan, en naast de Kawai, die dit keer in een ruime, stijlvol ingerichte studio stond, met parket op de vloer, een schaaktafeltje, wanden vol boeken, kandelabers, schilderijen aan de muur. We maakten soms plannen om samen nog één keer een concert te geven. Maar verder dan een hoopgevend voornemen kwam het niet. De laatste keer dat we musiceerden was op zijn negentigste verjaardag. Hij zat, met licht bevende en stramme vingers, achter zijn geliefde vleugel; mijn broer, mijn dochter en ik zongen, duetten van Schumann en Mendelssohn.
Niet lang daarna openbaarde zijn ziekte zich. Hij taalde niet meer naar zijn vleugel, en als hij er soms toch nog even achter plaats nam, was het pijnlijk om te merken dat de eens zo bedreven en handige opera-pianist de weg op het klavier steeds minder goed wist te vinden, en uiteindelijk in het duister tastte: naast de noten.

Het doet me verdriet dat deze vleugel nu, wegens de aanstaande verhuizing van mijn stiefmoeder, verkocht moet worden. Zelf heb ik al een piano, mijn eigen weerbarstige, lieve babyvleugel, en ik kom ruimte te kort voor dit forse instrument. Ik zou het fijn vinden als de vleugel van mijn vader een goed tehuis kreeg, waar er met liefde en respect op haar wordt gespeeld. Ze heeft al heel wat meegemaakt. Als iemand een tip heeft? U kunt mij schrijven of bellen: 06 23481290. Of kijk HIER op Marktplaats.

vrijdag 13 januari 2017

Rookzangers notitieblog 20: kantelpunt en faits divers

'Hoe staat het?' vroeg Karl.
Ik aarzelde. Mijn stemming laat zich momenteel het best omschrijven als 'tussen hoop en vrees'. Meer hoop dan vrees, dat gelukkig wel. En over zo'n wankele gemoedstoestand wil ik het liefst weinig zeggen, uit angst dat ik een kantelpunt een duwtje de verkeerde richting op geef. Dat ik de goden over me afroep. Bijgeloof natuurlijk, maar ook een redelijk mens kent zijn bijgeloof. Touch wood, ik klop op mijn pijp. Liever wachten tot alle schiftende componenten zich tot een harmonieus of in elk geval duidelijk mengsel hebben samengesteld. Zwijgen tot er klaarheid is. Zoals het nu afwachten is of die regen inderdaad de mooie sneeuw wordt die in de lucht schijnt te hangen.

Mijn vriendin meldde zich midden in deze alinea, ze was in de buurt, en we dronken koffie. Ze verstoorde aangenaam de impasse in mijn gedachtegang. Daarmee was het gedaan met een blog zoals ik me voorstel, nog altijd, dat die moet zijn. En ik moet toch niet? Nee, ik moet niet, gaf ik toe.

Faits divers,worden het vandaag, dus. Ik wou iets vertellen over het geheugen van internet. Ik heb onlangs verteld hoe verheugd ik was het krantenartikel te vinden uit 1951, waarin mijn vader werd genoemd. Dat positieve aspect van het online-archief gebruik ik om de volgende rectificatie te maken:

Voor de lezers van De ketter en De zilveren tenor: mijn jongste broer is niet gedoopt.
Hij heeft wél zijn eerste communie gedaan. Hoe dat kan zonder gedoopt te zijn is dogmatisch een raadsel, maar in de ruimdenkende jaren zeventig zullen ze daar wel iets op hebben gevonden.
Zo. Dat staat voorgoed gegrift in de digitale annalen, en hoeft niet meer gecorrigeerd te worden in een eventuele tweede druk van het boekje.
Want dat internet meer nog dan het kwetsbare papier voor een onuitwisbare weergave van al of niet ware informatie zorgt, dat blijkt me iedere keer dat ik mezelf googel. Ik stuit dan al heel snel op een interview met het jongerenmagazine VICE. Afgenomen in mijn hoedanigheid als broodschrijver van scheurkalenders, in de tijd dat er al om 11 uur 's ochtends een glas witte wijn op tafel stond. Ik lees dat niet graag terug en schaam me er eigenlijk voor, maar zie geen kans om deze onflatteuze publiciteit te omzeilen, laat staan uit te wissen. Laat ik die dus maar omarmen. Het was nu eenmaal zo, en kan niet teruggedraaid worden. Ik overleefde zo goed als ik kon, in die tijd.
Mezelf googelend (doet u dat ook weleens?) vond ik deze week trouwens iets dat me wél aangenaam verraste. Ik heb ooit, samen met collega Vincent de Lange, de backing vocals ingezongen voor een liedje van Freek de Jonge, De Kerstengel. Robert Jan Stips speelde toetsen, Neil Innes (van de Bonzo Dog Band en Monty Python) was de producer. Hij gaf me een button met een beeltenis van zichzelf. Ik heb altijd gedacht dat het niks geworden was met die opname, maar nu blijkt dat de plaat wel degelijk is uitgebracht, en dat mijn naam op het hoesje vermeld staat. Ik ga mijn cv er niet voor aanpassen, maar ik vond het leuk om te lezen.

Zo, genoeg geouwehoerd voor vandaag. Volgende keer schrijf ik weer iets met meer samenhang, beloofd. Misschien is het kantelpunt dan voorbij. Misschien ligt er dan wel sneeuw.


dinsdag 10 januari 2017

De prijs van wellevendheid

De yogajuf had pas haar vader verloren. Na afloop van de les werd er thee ingeschonken, en begon ze te vertellen over haar recente ervaringen. Ik luisterde goed, want zelf was ik met het verlies van mijn vader nog lang niet verzoend. Mogelijk had ze me troost of goede tips te bieden, over hoe om te gaan met de leegte die zo'n belangrijk iemand achterlaat. Maar algauw merkte ik dat haar benadering diametraal op de mijne stond. Ik hoor mensen te vaak beweren dat het toch ook heel mooi is, het sterven. Indrukwekkend, en zo. Zover ging ze gelukkig niet, maar ze bleek wel een hele reeks sprookjes en zelfbedrog in stelling te hebben gebracht tegen de onaanvaardbare, gruwelijke lelijkheid van de dood. De kerstdagen waren erg troostrijk geweest, met kaarsen en klassieke muziek. Met een glas wijn en Byzantijnse koorzang had ze 's avonds hele gesprekken gevoerd met haar dode vader. Ik luisterde mies toe en voelde me eenzaam.
Het verhaal ging verder, zinspeelde op het voortleven van de ziel. Ik voelde het aankomen, en ja, daar was het: de tv was op onverklaarbare wijze aan en uit gefloept, toen de hele familie bijeen zat, met kerstmis. Driemaal raden wie daar achter zat.
'Ze mogen één groot teken geven,' zei de yogajuf met de kalme stem van een kenner.
'Van wie?' wilde ik vragen. Maar ik beet mijn tong af. 'En wie zijn "ze"?' had ik er ook wel aan willen toevoegen. Maar mijn sarcasme zou misplaatst zijn en in een diepgravend, tastend en hortend gesprek vol wederzijds onbegrip had ik geen zin. In plaats daarvan zat ik het kwartier lijdzaam uit. Ik nam mijn omgeving opmerkzaam op. De schrale kerstboom met de lelijke ballen van de Xenos of de Big Bazar. De toegedekte biljarttafel. De oude kaarten aan de muur, die de polder in de zeventiende eeuw voorstelden. Toen er voorgelezen was uit Handboek Psiegelogie van Willem de Ridder vond ik het welletjes. Ik deed mijn schoenen en jas aan, legde geld neer en wees op mijn pijp. 'Ik ga alvast naar buiten, al te lang geen nicotine gehad.' Ze knikte vriendelijk, zwaaide flauwtjes met haar vrije hand. Ik zag de rimpeltjes rond haar ogen.
In de auto morde ik tegen mijn vriendin: 'Ik vind die yoga fijn en goed, echt waar, maar dat gelul na afloop, daar heb ik gewoon geen zin meer in.'
'Heb je gezien wat die man deed?' vroeg mijn vriendin.
'Je bedoelt Paul? Ja, die weigerde zijn thee en ging meteen weg.'
'Precies. En niemand vindt dat gek. Geen vragen. Hij zal er zijn redenen wel voor hebben. Dat kun jij toch ook doen?'
Ik dacht daar even over na en even later was een nieuw voornemen voor dit jaar geboren. Wellevendheid heeft me al te veel koppen thee laten drinken.


vrijdag 6 januari 2017

Een onverwachte vondst van Sherlock

Op een bepaald moment moet je weten op te houden met rommelen in het verleden, want de zoektocht leidt van het een naar het ander en wordt op de duur een doelloze reis. De zoeker is niet langer de baas, de vondsten slepen hem mee, er komt geen einde aan.
In het nawoord van het boekje van en over mijn vader, De ketter en De zilveren tenor, had ik op grond van de weinige feiten die ik bezat de volgende deductie gemaakt: geen van beide verhalen kon het verhaal zijn, waarmee hij ooit een elektrisch scheerapparaat had gewonnen. Dat moest een derde verhaal zijn geweest, dat ik had aangetroffen in de nalatenschap. Want dat was ondertekend met J. Sipendink. En ik wist, dat de post destijds had aangebeld, in de Rijnstraat, waar mijn vader toen inwoonde, en dat mijn opa had gezegd: 'Die woont hier niet.'
Volgt u me nog? De postbode kwam een pakketje brengen, maar de geadresseerde was onbekend, in het huis van mijn grootouders. Dat kwam doordat mijn vader zijn inzending voor de verhalenwedstrijd onder pseudoniem had gedaan. Uit kiesheid: zijn vader had ook meegedongen naar de prijs.
Blijkbaar, zo zei de Sherlock Holmes in mij, was J. Sipendink dat pseudoniem geweest. Met die conclusie was ik dik tevreden, meer feiten verwachtte ik niet te vinden, en het boekje ging ter perse.
Maar gisteren googelde ik in een impuls de naam Sipendink. Bestond die eigenlijk wel, of was het niet meer dan een grillige variant op Spaendonck?
Ik kreeg één hit. Een pagina uit de Nieuwe Leidsche Courant van 3 november 1951. En daarin stond, bij de lijst met winnaars van de Remington verhalenwedstrijd: J. Sipendink, Rijnstraat 222 1 hoog. Bingo. Ontroerd en ongelovig staarde ik naar het artikel.


Voor mijn detective-examen had ik een dikke voldoende gescoord. En ik had nu ook mijn antwoord op een vraag, die onuitgesproken had liggen sluimeren: waarom in godsnaam een scheerapparaat als prijs bij een verhalenwedstrijd? Wel, Remington is natuurlijk vooral bekend van de schrijfmachines, en in die hoedanigheid was een verhalenwedstrijd een logische onderneming. Maar een schrijfmachine weggeven ging het bedrijf waarschijnlijk te ver.


De ketter en De zilveren tenor is HIER te bestellen.



dinsdag 3 januari 2017

De ketter en De zilveren tenor


Wat de bamistijd is zullen alleen mijn Vlaamse lezers weten. Misschien, dacht ik achteraf, had ik er een voetnoot aan moeten wijden: 'tijd rond de feestdag van Sint Bavo op 1 oktober.'
Zo dacht ik wel meer achteraf. Nooit heb ik een werk moeilijker kunnen loslaten. En toen ik het boekje uiteindelijk voltooid verklaarde en een proefdruk bestelde had ik alle symptomen van een klassieke overspanning. Daarin speelden natuurlijk ook andere factoren een rol, maar het tegen een zelfopgelegde deadline aan hijgen was de voornaamste. Het moest af, ik moest de feestdagen ingaan zonder die ballast. Mijn vader moest bijgezet zijn in dit taalkundige minimausoleum, anders zou ik niet van mijn vrije tijd kunnen genieten.
Kerstmis kwam, en kerstmis was fijn, maar in de diepe mistige put tussen kerst en Oud en Nieuw joeg mijn hart onverminderd, een ziek paardje in galop, en hapte ik naar adem.
Pas in het weekend van de jaarwisseling kwam alles tot bedaren. Mijn vriendin, mijn oudste broer en ik hadden ons teruggetrokken in een huisje op de Veluwe. We wandelden door de bossen, waar nevelgordijnen tussen de kale takken waren gespannen. Ik meende raven te horen. Bij het trappist kregen mijn broer en ik een lang gesprek over mijn vader. Het begon zoals je verwacht van twee mannen die net vaderloos zijn geworden, als een respectvol, triest en ernstig gesprek, maar al gauw kwamen de oude familiaire pijnpunten weer boven en waren we genoeglijk en vertrouwd aan het klagen en zeuren. En dat deed goed! Alles was weer bijna zoals het ooit was en zoals het moest zijn.
'Ik moet dat nawoord beslist herschrijven,' zei ik lachend. 'Het is véél te positief!'

Maar dat heb ik natuurlijk niet gedaan.

Het boekje De ketter en De zilveren tenor is vanaf nu te bestellen, onder meer HIER.

Een hommage aan een kleine, maar meer dan levensgrote man.