vrijdag 29 januari 2016

KINDEREN


Van Lennaert Nijgh, die vandaag eenenzeventig zou zijn geworden, is niet zoveel beeldmateriaal voorhanden als je wel zou verwachten bij iemand met zo'n bekende naam. Hij was typisch de man achter de schermen - daarvoor, in het volle licht, stond Boudewijn de Groot. Een van de weinige bewegende beelden die we van hem hebben is een filmpje in de serie Dode Dichters: hij leest De reiziger, een liedtekst voor de plaat Hoe sterk is de eenzame fietser. Zijn voordracht maakt duidelijk dat tussen de geschreven tekst en de gezongen versie nogal wat verschillen zijn. Maar ook zonder Vera Beths' beroemde vioolsolo blijven de verzen overeind: een ontroerend gedicht, en dat vond Lennaert zelf ook, getuige zijn half verontschuldigende, half trotse lachje aan het eind.

Gisteren hadden we een schoolconcert met vooral liedjes uit de recente voorstelling De kersentent, over een verlopen circusfamilie. De laatste show was net zo treurig geweest als het einde van het zieltogende circus - maar een handvol bezoekers had de koude, natte nevel getrotseerd om naar ons te komen kijken en ik had me afgevraagd wat ik daar in hemelsnaam deed, daar op dat podium, dat als een verdwaald vlot dreef in een zee van stilte. Er was dus iets goed te maken.
De Zevende Montessori School staat aan het Rembrandtpark, in Overtoomse Veld, het enige stukje Nieuw-West dat - deels - binnen de ring ligt. De kolossen van de Nachtwachtlaan, waar ooit mijn oom en tante een in mijn ogen luxe flat bewoonden, baadden in een helder licht; nieuwsgierige krokusjes kwamen kijken of het echt al lente was. Waar, door schermen aan het oog onttrokken, het verkeer zich suizend over de A10 bewoog, had vroeger een straatweg door massa's zand geleid. Het was al zo lang geleden, ik kon mijn herinnering niet scherp stellen.

Toen we ons hadden geïnstalleerd en het geluid hadden getest stroomde de gymzaal vol met kinderen. Kinderen in allerlei kleuren, maar allemaal rond de acht jaar oud - de middenbouw. Ik had me enige zorgen gemaakt over hun aandachtsspanne, maar dat bleek voor niets: ze luisterden engelachtig braaf, gefascineerd zelfs. Lawaai maakten ze alleen als het mocht: ze klapten hard en in de maat mee met Het Monster van de Sloterplas, waarvoor ik mijn spannendste vertelstem opzette. Als ze de legende nog niet kenden, dan had ik nu nieuwe zieltjes gemaakt.
Om Joch, de zevenentachtigjarige vertolkster van mijn liedjes, te introduceren, vroeg ik de klassen tot wanneer je kon blijven zingen.
'Tot half vijf,' opperde een jongetje.
Na enig democratisch overleg werd besloten dat zingen van alle leeftijden is.
'En hoe oud denken jullie dat die meneer is?' vroeg Daniël, de bassist, die muziekles geeft op die school.
'Tachtig!'
Ik schudde van nee met mijn witte manen en wees naar een andere opgestoken vinger, in de hoop op een beter antwoord.
'Vierentachtig!'
Hm. Nog een poging.
'Zesentwintig.' Een pleasertje.
Als een vers opgeladen batterij verliet ik de school.

Laat de kinderen komen,
laat de kinderen komen,
ik heb aan ze gedacht.
Ze zullen mij niet kennen
en ze zullen mij niets vragen,
ze hebben niets verwacht.

En niemand zal begrijpen
wat ik doen kom in dit huis,
maar de kinderen zullen zeggen:
de reiziger is thuis.



(Illustratie: uit 'Tachtig teksten' (1975), Piers Hayman; foto: Fred Martin)


dinsdag 26 januari 2016

REVE-LEZEN

Hoewel het U, lezer, niet direct opgevallen zal zijn, heb ik op dit blog opvallend weinig geschreven over Gerard Reve. Reve heeft in mijn leven een belangrijke rol gespeeld, en het schrijven over hem was iets dat ik uitstelde voor later: daar moest ik eens goed voor gaan zitten. Tenminste, zo praatte ik die verwaarlozing tegenover mijzelf goed; de waarheid is misschien eerder, dat hij die rol heeft gespeeld - ik had zijn oeuvre inmiddels tegen gelezen en toen hij in april 2006 stierf, een demente man die tijdens zijn leven al een mythe was geworden, verdween de eens zo dominante literaire leidsman al snel naar de achtergrond: goed voor een glimlach, een herinnering, een citaat.

Als ik zijn boeken nog wel eens opensloeg genoot ik een alinea lang van een oude vertrouwde lekkernij, maar voelde al snel verzadiging opkomen en wist weer waarom ik hem niet meer las. Ik had uiteindelijk, na héél veel lezen, na eindeloos veel brievenboeken en alles aan secundaire literatuur wat maar op mijn pad verscheen, genoeg gekregen van een stijl en een thematiek, die hijzelf in de latere jaren tot dermate karikaturale hoogte had opgeblazen (of uitgehold, zo u wilt) dat zijn toenmalige boeken een komieke pastiche leken op zijn echte werk. In Bijbelse taal gemartelde jongens, een desolate scenografie, ironisch bereden stokpaardjes en veel, héél veel flauwe grappen. Grappen die ooit leuk waren geweest maar door het herkauwen saploos waren geworden.

Wat dat 'echte' werk was was mij geheel duidelijk. De Reve die de literatuurgeschiedenis zal halen, de Van het Reve van de jaren '40 en '50, was me te somber en te grauw. De latere Reve, die meer een publiek persoon was dan iets anders, als gezegd te karikaturaal. Het was de schrijver van de jaren '60, en meer in het bijzonder de auteur van Nader tot U, die mijn puberale hart gestolen had en die ik hemelhoog achtte. De betoverde treurigheid van dat boek, het toen nog strak aan de teugels gehouden 'geoudehoer waarop Gods zegen rust' en de wezenlijke ernst ervan maakten het lange tijd mijn lijfboek. Ik had er verschillende exemplaren van, zodat ik nooit mis hoefde te grijpen als de lust me overviel erin te brevieren of eruit te citeren.
Toen me gevraagd werd om voor de Vlaamse radio, in een revue ter gedachtenis aan zijn sterven, dit jaar een decennium geleden, mijn favoriete passage voor te lezen, was het me dan ook onmiddellijk zonneklaar dat zulks een pagina of wat uit Nader tot U zou zijn.
Maar natuurlijk, wat bleek? Dat wilde iedereen wel. Dus kon ik misschien... Iets uit het latere werk? Ik stemde, goedig, toe. Ook in het latere werk is voldoende schoons te vinden, als je je een weg kapt door het woud van clichés. 'Purperen passages' vind je alom in Reves oeuvre.

Ik haalde Moeder en Zoon, Oud en eenzaam en Bezorgde Ouders uit de kast en begon te bladeren. Het wonder van het Reve-lezen voltrok zich onmiddellijk. Die man kon prachtige zinnen schrijven: gebeeldhouwde constructies van een ambitieuze opzet, die, als ze, na veel bijzinnen, aan het eind met een afsluitend voltooid deelwoord goed op hun pootjes terecht blijken te zijn gekomen, zorgen voor een zucht van verlichting en bewondering, en het verlangen oproepen het zojuist gelezene terstond aan iemand anders voor te lezen, om de pret te delen. Het taalcentrum in mijn hoofd wordt erdoor geprikkeld en endorfine wordt aangemaakt, dat weet ik zeker: daarom misschien ook die hierboven genoemde oververzadiging! Reve-lezen is lekker, en wat lekker is kan te veel worden, als je het te gulzig snoept.

Vanochtend kreeg ik een mail. Of ik mijn keuze al gemaakt had, en die zou willen doorgeven. Ik twijfelde nog hevig: Moeder en Zoon is me dierbaar omdat mijn persoonlijke geschiedenis en die van de schrijver elkaar daarin ontmoeten. Lambert S., Reves biechtvader en gids in het geloof, was bij ons thuis bekend als Rector Simons. Deze voorganger van de tegendraadse katholieke parochie die zich verzamelde in Ons' Lieve Heer op Solder was pianoleerling van mijn vader en kwam bij ons in Geuzenveld over de vloer - ik heb vermakelijke herinneringen aan zijn bezoekjes. (Ooit heb ik die per brief, in een vermetele bui, aan Reve bekend - maar de brief heeft waakhond Schafthuizen niet kunnen passeren en bleef onbeantwoord).
Maar Oud en Eenzaam bevat het verhaal van Reves verhouding met de Britse actrice Jane Raleigh - een aantal hoofdstukken die eigenlijk samen een aparte novelle vormen - waarin het grijze Londen van de jaren '50 prachtig wordt beschreven. Niet vanwege de atypische heteroseksualiteit (want terwijl Jane's 'toneeltummetje' duchtig wordt bereden, wordt er wel degelijk over jongens gefantaseerd) maar vanwege de portrettering van het artiestenmilieu is dit verhaal me lief. Het is ook nog eens in een buitengewoon soepele stijl geschreven die duidelijk maakt dat Gerard van het Reve naast taalvirtuoos ook meesterverteller was.
Ik moet vandaag beslissen, impliceert die mail. En dat is maar goed ook, want ik heb het te druk om veel tijd te besteden aan een literaire wereld die eigenlijk tot mijn verleden behoort. Andere klussen vragen dringend mijn aandacht en Reve kan maar het beste zo gauw mogelijk de kast weer in.

(Foto Freddie Rikken)

vrijdag 22 januari 2016

CHOCOLA


Nog geen week geleden was ik voor mijn doen opvallend monter. Ik had veel werk te doen, en in plaats van daartegen op te zien was ik het motto indachtig dat zegt 'elke mars begint met één enkele stap' (Lao Tze, meen ik). Ik verdeelde mijn tijd eerlijk over al mijn klussen, in de overtuiging dat ze allemaal vroeg of laat wel tot een goed einde zouden komen. 'Je moet het gewoon maar doen,' zei ik tegen mijn vriendin, alsof ik daarmee een nieuwe volkswijsheid debiteerde.
Toen kreeg, schijnbaar plotseling en uit het niets, de lamlendigheid van januari me te pakken. Ik liep door de stad om een cadeau voor mijn dochter te kopen, die vandaag verjaart in het verre Londen. Ik aarzelde lang in Waterstones, pakte boek na boek uit de schappen. IJswater lekte van mijn hoed op een display van luxe uitgaven, ik hoopte maar dat de verkopers het niet zagen. Ik verliet de zaak en ging naar het American Book Centre. Ook daar talmde ik onnodig lang in het overdadige aanbod. Al die duizenden fleurige uitingen van cultuur, ieder voor zich het resultaat van jaren werk, hoe moest je daaruit kiezen? Ik pakte mezelf bijeen en liep terug naar Waterstones. Met mijn hoed in mijn hand bekeek ik nogmaals de boeken van mijn eerste keuze en hakte de knoop door. Toen ik thuis kwam had ik een cadeau waarover ik toch niet helemaal tevreden was en ik had een paar uur op nogal koortsachtige wijze verspild.
Daags daarna was ik een hele middag lang onnodig nerveus voor een voorstelling. Omdat ik geen tijd had om te eten haalde ik bij de Albert Heijn een paar sandwiches en een flesje vitaminedrank. Ik vergat chocolade. Van die omissie lag ik later wakker, want chocola op het juiste moment kan wonderen doen, als je een energiedip hebt en plotseling treurig wordt. Stom om dat te vergeten! Hoogste onprofessioneel om daarin niet te voorzien! Het werd acht uur en er waren nauwelijks mensen. Tegen het einde van de voorstelling voelde ik een spanningshoofdpijn opkomen. De muziek leek me net zo zinloos als de kleurige kaftjes van al die boeken in het ABC. Waartoe toch, al deze inspanning? Al die zenuwen, al die voorbereiding, al dat vakmanschap, al die drukte, voor een handvol toeschouwers, waar was het allemaal goed voor?
In bed probeerde ik niet te denken aan de vergeten chocola. Ik kon het niet overdoen. Ik had net gelezen dat er volgens de geleerden een spiegeluniversum moet bestaan waarin de tijd terugloopt; een troostrijke gedachte, zoals symmetrie altijd troostrijk is. Ergens in de kosmos ging ik vanuit mijn bed terug de avond in, door de kille mist, van het slotakkoord naar de ouverture, en aarzelde ik voor de schappen om uit het chocoladeaanbod de juiste keuze te doen.
Ik was net begonnen in een ambitieus dikke roman van Dickens maar koos voor dit moment een oude Maigret. De voorspelbaarheid daarvan was geruststellend en slaapverwekkend.
Vanochtend wilde ik eerst niet opstaan. Maar de lucht kleurde mooi roze en de broers Snuf en Snuitje sprongen vrolijk naar mijn tenen. Ik knipte mijn laptop aan, zocht de wekelijks column op van collega Nico van Lieshout, en las een vreemd antwoord op mijn vragen:

"Maartje Wortel memoreerde het verhaal van de man die elke dag zijn huis verliet, naar elke dag dezelfde lantaarnpaal liep om zich daarvandaan elke dag weer met de taxi naar huis te laten brengen. Daarna keek ze de overvolle zaal van Spui 25 in en zei: Dit is jullie lantaarnpaal. Ik begon het te begrijpen."

dinsdag 19 januari 2016

PRULLENBAK


Na afloop van de repetitie nam ik Leo even apart.
'Zeg, jij hebt Jaap de K. toch ook gekend?'
'Jazeker! Lange Jaap!' Leo nam een hanige pose aan - mond en schouders breed getrokken, kont naar achteren - snoof diep, en deed of hij met grote passen liep. Ik herkende de macho-manier van bewegen - Jaap speelde graag voor Mick Jagger.
'Wist je dat hij dood is?'
Leo wist het niet. Erg verbaasd was hij niet, en erg bedroefd evenmin. Hij vertelde hoe ze samen naar Noord-Spanje waren gegaan om af te kicken, cold turkey in een busje. Hoe hij ruzie met hem had gekregen - met Jaap kreeg je vroeg of laat heibel, hij was een echt haantje, altijd vooraan in de pikorde. Als hij ging paardrijden op de manege van het Geuzeneiland, dicht bij Jaaps huis, dacht hij nog wel eens: hoe zou het met hem gaan? Nou, zo dus. Dood.
Ik had net een verhaal voltooid over Jaap, voor een bundeltje dat binnenkort verschijnt. Toen ik de laatste alinea had geschreven had ik een buurjongen van vroeger gemaild die daar nog woont, in mijn oude buurt. Of hij wist hoe het nu met Jaap ging. Zo kreeg mijn verhaal een nieuw en onverwacht slot. Nu luisterde ik naar Leo's verhalen. Kritisch: ik merkte dat ik onderwijl overwoog wat ik gebruiken kon voor mijn eigen verhaal. Ik besloot dat de nieuwe informatie niets wezenlijks toevoegde, en alleen maar voor ruis zorgde die de heldere verhaallijn vertroebelde. Leo en ik lachten nog een beetje zoetzuur om die rare Jaap en namen afscheid.

De dag erna zat ik bij een huisconcert in Egmond aan Zee. Er werd goed gemusiceerd maar ik vond het moeilijk ervan te genieten. Ik voelde me leeg. Te veel geschreven, te veel gecomponeerd. Mijn genotsreceptoren waren misschien overbelast door het geconcentreerde werken aan iets dat ik mooi en de moeite waard vond. Ik zag een batterij flessen wijn opgesteld staan naast de pannen soep die de organisatrice had verzorgd. Vroeger zou ik die leegte in me wel hebben weten te vullen! Elke dag een roesje, dat was jarenlang het devies geweest. Ik nam een glas appelsap en wachtte geduldig tot mijn vriendin klaar was met haar gesprek en ik afscheid kon nemen. Buiten was het koud. We liepen nog even naar het strand, de zon ging bijna onder, een goud licht lag op de platte zee, de wolken achter de windmolens die het uitzicht bedierven waren paars. Mijn e-sigaret was bijna leeg - hoe ik ook zoog, ik kreeg nauwelijks iets binnen van de weeë vanilledamp. Toen het lampje begon te knipperen stopte ik hem berustend in mijn zak.
'Het leven hoeft niet altijd leuk te zijn,' zei ik tegen mijn vriendin.
Het was een van de belangrijkste lessen die ik in de kliniek geleerd had. Nota bene op een 'terugkomdag'. Ik had daar tegenover mijn therapeut gezeten als een hoopje ellende en mijn beklag gedaan over de zwaarte van het leven 'zonder', het droge leven buiten de muren van de instelling, dat me niet meeviel. Toen had hij die woorden gesproken. Het was een openbaring geweest, want in mijn bestaan was het lange tijd een ijzeren wet dat iedere doorstane dag gul beloond moest worden. Gewoon maar eens een dag laten schieten, voorbij laten gaan in afwachting van een betere, dat was een levenshouding die ik lang geleden achter me had gelaten. De gebruiker is ongeduldig. Behoefte moet onmiddellijk bevredigd worden. Het moet nú leuk zijn! Tot morgen wachten is ondenkbaar.
Terwijl ik langs het strand liep en dacht aan andere dagen dat ik langs het strand had gelopen en daar wél van had genoten deed ik wat ik met Leo's verhaal had gedaan. Deze dag kon ik niet gebruiken in de grote vertelling van mijn leven. In gedachten schrapte ik hem uit de kronieken. Dat luchtte op. Het was alsof ik een mislukte aanzet tot een verhaal verfrommelde en in de prullenbak wierp. Helemaal niet erg: een nieuw vel lag immers al klaar.

vrijdag 15 januari 2016

NACHTGEDACHTEN


Vannacht kroop ik over de puisterige oppervlakte van een eenzame, verwoeste planeet, met mijn vriend Karl. Geen idee wat we daar deden. We waren gewapend. Er moest nog één fabriek actief zijn, ergens in die eindeloze donkere steppe. Twee andere mensen naderden, wij verstopten ons achter een heuveltje. Met een gericht machinegeweer kwamen we tevoorschijn, ze hielden hun handen omhoog.
Ik werd wakker en opende even het gordijn. Buiten lag de straat hol en leeg en koud te wezen. Een miezerig beetje regen flutterde rondom een lantarenpaal. Ik kroop terug in bed en vroeg me af wat ik hier deed. Ik was wel erg ver van huis geraakt. De stad, zo midden in de nacht gezien, leek me vijandig. Een door anderen gemaakt stenen landschap waarin ik een plekje huurde. Rechten had ik hier nauwelijks, als ik verdween zou mijn plaats zo ingenomen worden door een ander. Maar was er ergens wel een plaats te vinden waar ik me écht thuis kon voelen? Mijn moeder was al zo lang dood. Een huisje in het bos, een hutje op de hei, een bungalowtje in Spanje, een mottige caravan in iemands achtertuin? Zou het daar wel veilig zijn?
Terwijl ik weer warm probeerde te worden hoorde ik de echo's van mijn spirituele lectuur vermanend galmen: overal op de wereld ben je thuis, je moet onafhankelijk zijn van de omstandigheden, vertrouwen op je innerlijke kracht, zelf een baken zijn in de stroom van voortdurende verandering, je adem een anker. 'Iedereen is van de wereld, de wereld is van iedereen' zong een reclamespotje daar dwars doorheen, met de zeurderige stem van wijlen Thé Lau. Ik begon een discussie in mezelf waarin ik dat gedachtegoed stevig aan de tand voelde. Bittere woorden raasden vrij ordeloos door me heen.
Maar daar schoot de warme, rustige stem van mijn yogalerares me te hulp. Een yogajuf is een soort substituutmoeder voor de duur van één sessie. Ze zei: 'Je hebt altijd de keus, die drukke en afleidende gedachten te volgen, of je aandacht weer naar je adem terug te brengen.' Ik koos voor het laatste en sliep algauw weer tamelijk vredig in. Het existentiële raadsel zou ik later wel oplossen, als het weer dag was, als ik weer thuis was.

(Illustratie: Matthias Stomer, ca 1600 - 1652)

dinsdag 12 januari 2016

EXTRAVAGANZA


Ik heb nooit zoveel met Bowie opgehad. Maar hij werd me opgedrongen - zijn wolvengehuil klonk onafgebroken uit de kamer van mijn zusje: 'Wild is the wind....' Zijn stoere nichterigheid, zijn androgyne heroïek, aangezet met zeemansooglapje of schmink, zijn 'periodes' met bijbehorende gedaanteverwisseling, zijn fixatie op de pose, op het uiterlijk - het stond allemaal haaks op dat waarin ik wilde geloven. Bovendien vond ik, een paar dingetjes daargelaten, zijn muziek niet erg boeiend.
Maar zijn dood kwam als een schok, toch. Een pilaar valt niet ongemerkt om. En het verschijnsel Bowie was een pijler van een periode, die nu voorgoed voorbij is. Een peiler van de tijdgeest ook: hij bleef met één scherp oog de veranderende populaire cultuur volgen, en slaagde erin een leidende rol te blijven spelen in de beeldvorming daarvan. Zijn betekenis als icoon is daarmee vele malen groter dan die van zijn muziek, die wel bleef veranderen en verjongen, maar zonder het imago van haar beroemde maker niet veel weerklank meer zou hebben gevonden, ben ik bang - daarvoor was het toch allemaal te magertjes wat hij sinds zijn gloriedagen op cd zette.
Rock & roll-iconen die in zichzelf gaan geloven regisseren hun leven tot in de dood: Herman Brood deed het, Bowie deed het; als het niet zo tragisch was zou ik het aanstellerig vinden, maar dat mag je niet zeggen natuurlijk. Ik zeg het toch: drama queen. Sorry, lieve vriendinnen!

Zondagavond, toen de wereld nog onbewust was van het Bowie-drama, zag ik op tv hoe Wibi Soerjadi een Bösendorfer liet opvoeren om er beter op te kunnen scheuren. In zijn eigen, nogal stuntelige woorden zei hij iets over zijn held Franz Liszt. Wibi is een raar manneke, de Michael Jackson van de klassieke muziek misschien, maar hij is ook een fantastische pianist, dus als hij iets zegt luister ik. Liszt was de eerste popster, hoorde ik. Het eerste bewust gecreëerde icoon. Maar het uiterlijk vertoon van Liszt had diepgang, zei Wibi. Onder al die klaterende watervallen van noten straalde een innerlijk licht. De diepgang van het uiterlijke, ik vond het een prachtige paradox. Normaal zou ik het als provocerende blabla hebben geclassificeerd, maar komend uit de mond van iemand die zich zo verschrikkelijk goed kan concentreren voor hij de piano aanvalt, moest er meer achter zitten. Kon het waar zijn, dat de ene extravaganza de andere niet was? Dat er iets als lege virtuositeit bestond, tegenover uiterlijk vertoon dat de weerspiegeling was van een innerlijke krachtbron? Uitgestraald innerlijk licht dat gebroken wordt en schittert in fel glinsterende kleuren? Als dat waar is geldt dat misschien ook voor David Bowie, en heb ik iets over het hoofd gezien al die tijd.

vrijdag 8 januari 2016

DAMPEN


Ik word binnenkort zestig, ik word in diezelfde maartmaand opa, en ik heb toegezegd om in het voorjaar Debussy te zingen: drie goede redenen om eindelijk eens te stoppen met roken. Het wordt de hoogste tijd om wat er over is aan conditie te preserveren en wie weet te verbeteren. Een zestigjarige grootvader kun je desnoods ook piepend, kuchend en riekend naar as zijn, maar voor Debussy is die conditieverbetering wel een voorwaarde, want mijn huidige keel is nauwelijks geschikt voor de verfijning, de souplesse en de nuances van dat repertoire - hoesten heeft de stembanden stug gemaakt.

Maar cold turkey wilde ik het niet meer doen. In oktober had ik dat geprobeerd. Ik schrok van de gevolgen. Ik had gedacht dat ik, als trouw mediteerder, wel tegen de zucht opgewassen zou zijn: die zou ik kunnen uitzitten, kunnen relativeren, verlicht kunnen weglachen. Daarin had ik gelijk. In dat geestelijke opzicht was het opvallend gemakkelijk. Maar mijn lichaam dacht er anders over, dat had moeite met de ontwenning. Ik was misselijk, voelde me raar en slap, en leed aan een merkwaardig concentratiegebrek. Mijn aandacht werd dringend elders gevraagd, maar waar? Ik speurde alle kanten op maar ontmoette slechts blanco vragen. Het was of er nog iemand in mijn hoofd woonde. Iemand die ik niet kon zien of horen, maar ik wist, ik voelde dat hij in een ander compartiment dan waarin mijn eigen bewustzijn huisde druk bezig was. Achter de blinde wand werd geschreeuwd om hulp en gegesticuleerd om mijn aandacht te trekken, maar ik kon niet helpen, stond machteloos aan de kant, blind, doof en verontrust.
Nee, dat was niet fijn geweest. Drie verloren dagen. Dit keer zou ik het anders doen, ik zou de nicotine kunstmatig toedienen en langzaam afbouwen. Geen pleisters of kauwgum, maar een e-sigaret. Mijn hookah van Zensations had ik in een hotel in Duitsland laten liggen, dus ik bestelde een nieuwe. Ruim voor één januari. In afwachting van het tabaksloze nieuwe jaar, het jaar waarin Rookzanger tot Dampzanger zou worden, vulde ik mijn mooiste pijpen met een dure tabak en verzadigde mijn verkouden bronchiën met de scherpe, kruidige rook van mijn favoriete Camel zonder filter.

Op Oudjaarsdag was er geen post. Nieuwjaarsdag had ik dus nog respijt. Ik had nog genoeg tabak en rookte die zorgeloos, als een toegift. Maar op zaterdag bleef de bezorging ook uit. De dure tabak raakte op. Met een flets gevoel van uitstel kocht ik een pakje filtersigaretten, 19 Marlboro's voor 'slechts' 5,70. Daarmee zou ik de zondag wel doorkomen, en de maandag. De post van dinsdag zou toch zeker mijn waterpijpje wel brengen - ondertussen pufte ik om te oefenen alvast wat aan mijn grote elektronische pijp, een verjaardagscadeau dat zwaar in de hand ligt en slechts kleine wolkjes afgeeft en daarmee voor de alledaagse nicotineopname minder geschikt is - je moet er rustig voor gaan zitten en geduld hebben.
Woensdagmorgen belde ik de firma. De man putte zich met een dik Brabants accent uit in verontschuldigingen: het regende klachten, er was een zending pakjes gestrand, ergens, Post.nl had er een zooitje van gemaakt. Ik dacht aan mijn eigen tijd als postbode rond de jaarwisseling en kon me dat niet zo goed voorstellen. Maar zijn volgende opmerking maakte dat ik mijn scepsis inslikte: hij zou metéén een nieuwe startersset de deur uitdoen, en om wat goed te maken, meneer van Spaendonck, doe ik er een extraatje bij. Ik hing tevreden op, veterde mijn schoenen, deed mijn jas aan, stak mijn resterende filtersigaretjes bij me en ging de deur uit, op weg naar café, koffie en krant.

Op de deurmat lag een klein wit pakje. Ik overwoog even om naar boven te rennen en de nieuwe zending te annuleren maar zag daar toch maar van af. Een mens mag toch wel eens een mazzeltje hebben.
Het tweede etuitje arriveerde stipt de volgende dag. Het bleek geen overbodige luxe, want de eerste hookah vertoonde gebreken. Die gaf slechts mondjesmaat wolkjes af, na hard aandringen van de lipspieren. Zo hadden we, de Brabantse leverancier en ik, met die alsnog gearriveerde bestelling en met mijn telefoontje toch mooi een hele fase overgeslagen, en waren we een klacht en een restitutie vóór geweest.

dinsdag 5 januari 2016

De Groot en Nijgh: de mythe van een duo


Verhalen worden achteraf gevormd. Als er genoeg tijd verstreken is en er voldoende afstand ontstaan is om te kunnen onderscheiden wat niet ter zake deed en wat de hoofdpunten waren, waaraan de vertelling moet worden opgehangen. Kortom, als, historisch gesproken, het kaf van het koren gescheiden is. Dat is de reden waarom ik biografieën of documentaires over nog levende of kortelings verscheiden personen altijd zo onevenwichtig vind, en onbevredigend. Het eerste gedeelte, over de begintijd, is als een mooi sprookje; maar het einde is rommelig, gaat alle kanten op, en laat vele eindjes open. Toch zou het niet anders kunnen, want als de maker ook het meer recente gedeelte in die sprookjesvorm zou gieten, zou hij terecht beschuldigd worden van fictionalisering. De werkelijkheid is nu eenmaal chaotisch en vol zinloze details. De zinloze details van het verleden zijn vergeten, en wie zou ze op willen rakelen om een overzichtelijke vertelling chaotisch te maken? Maar storende zaken die iedereen nog kan verifiëren opzettelijk weg te laten om tot een mooi verhaal te komen, dat behoort tot de wereld van de romancier, en is niet de taak van biograaf of documentairemaker.

Aan deze dingen moest ik denken (niet in dezelfde omslachtige woorden, maar vaag, intuïtief) toen ik met kerstmis de film over Boudewijn de Groot zag. Mooie film, en een van de mooiste momenten was - voor deze kijker - het volgende: we hadden gezien hoe Boudewijn en Lennaert Nijgh als creatief duo tot grote bloei kwamen. En dan gaat Boudewijn zijn eigen weg, hij vertrekt naar een hippiekolonie in het achterland en maakt die vreemde plaat, een hoorspel eigenlijk, Nacht en Ontij. Bij de presentatie daarvan zien we de geest van de tijd in levende lijve aanwezig: alle hippies zijn geschminkt en voeren een bizarre pantomime op. Maar Lennaert is te 'square' voor al die onzin en haakt af. De camera zoomt in en we zien zijn gezicht, bleek tussen al die vrolijke vogels. De toeschouwer, die niet begrijpt. Op het moment dat de camera zijn raadselachtige gezichtsuitdrukking naar voren heeft gehaald zwijgt de geluidsband. Een dramatisch moment, dat niet naliet me even aan te pakken. Nijgh had afgedaan! Hij was aan de kant gezet, hij spoorde niet meer met de tijdgeest. Een tijdperk was voorbij!
Goed, er gebeurt van alles in het leven van de Groot, ups en downs, de richting raakt zoek, en uiteindelijk wordt hij met Nijgh herenigd. Nijgh, die een nog veel rommeliger leven heeft geleid in de tussentijd. Ze maken weer liedjes samen, maar zoals vroeger wordt het nooit meer. Het is op en af met het duo. Een nieuwe herfst uit 1996, waarin voor het eerst in ruim twintig jaar weer sprake is van échte samenwerking, voelt als een late, rijpe reünie. Maar als Lennaert in 2002 sterft heeft die plaat nog steeds geen vervolg gehad.
Maar nu komt het: die zogenaamde rommelige natijd heeft zich over een zeer lange periode uitgestrekt. Die legendarische bloeiperiode duurde misschien twee, drie jaar. Ik vraag me dan af: was die werkelijk zo sprookjesachtig bevredigend als verhaal, klopte het echt allemaal zo mooi, of is het onze blik die het verre verleden zo ziet? Ook in de jaren van Voor de overlevenden leidden De Groot en Nijgh héél verschillende levens. En dat dramatische moment, waarop Nijgh bleekjes aan de kant staat, werd misschien gevolgd door een heel gezellige ontmoeting tussen de twee de volgende dag, wie zal het zeggen? De waarheid is, ben ik bang, dat het gehele leven lijkt op die 'natijd' van de documentaire, en dat de gloriejaren toch vooral achteraf zo glorieus waren. Wij verlangen naar mythes en maken die zodra we de kans zien. En vergeten dan graag hoe het echt is geweest.