donderdag 25 juli 2013



ROOKZANGER IS MET VAKANTIE

(Illustratie: Jan Kusters)




vrijdag 19 juli 2013

STOKROZEN


Ik bezocht voor de tweede keer binnen een week het Rijksmuseum. Ik heb namelijk voor het eerst in mijn leven een museumkaart in mijn portemonnee, en de vrijheid om zomaar zo’n gebouw binnen te lopen maakte me duizelig. Ik wandelde er een tijdje rond en zat een poos in de tuin, waar twee Amerikaanse meisjes eigen liedjes vertolkten en stoere mannen poseerden in de fontein.
Ik miste mijn sparringpartner van het vorige bezoek en begon tegen mezelf te praten.
‘Wat een merkwaardige instelling is zo’n museum toch! Eigenlijk lijkt het nog het meest op een heel dure vlooienmarkt of een heel chique brocante. Als je een goed humeur hebt vind je er altijd wel wat van je gading. Maar als je moe bent is de veelheid van de dingen overrompelend lelijk. Laten we wel wezen: een bezoek aan de Albert Cuyp heeft meer nut, en de stokrozen voor mijn voordeur schenken me een vollediger schoonheidservaring dan al die oude meesters, zo zorgvuldig gecollectioneerd en bijeen gehangen in een tempel die gegrondvest is op de aanname dat kunst meer diepgang zou bezitten dat het gewone leven, en ‘heilig’ is.’
Ik overwoog deze woorden. Te algemeen, te iconoclastisch. Kon ik niet iets steekhoudenders bedenken, bijvoorbeeld over de ‘eregalerij’?
‘De gouden eeuw? Verplaats je eens in die tijd en bezie vanuit dat gezichtspunt de doeken: rijke kooplui, welgedane burgers, tronend in hun nieuwgebouwde steden, de metselspecie van hun grachtenpanden is nog maar net opgedroogd. Ze zijn gekleed naar de mode van de dag en door de artiest natuurgetrouw afgebeeld. Wat onthullen die schilderijen ons behalve de rijkdom van de opdrachtgevers? Stel je een update voor, visualiseer je een Vermeer bevolkt door hedendaagse mensen, in een hedendaags interieur, en vraag je af wat er van over blijft... In hoeverre hangt de bekoring van die doeken af van het historisch perspectief, van het romantiseren van een voorbije periode?’
‘Noem eens een voorbeeld?
‘Ik moest bij dat Delftse tuintafereel van Pieter de Hoogh steeds denken: hoe zou die voorstelling eruit zien als hij naar onze tijd verplaatst zou worden? Een nette doorzonwoning in Purmerend of Almere, met een aangeharkte tuin, plastic tuinmeubilair waaraan een man en een vrouw zich zomers zitten te vervelen en een beetje melig flirten met elkaar, flesje rosé van de super of blikje Heineken erbij. Later op de middag barbecue met de buren. Niets mystieks of allegorisch aan. Een heel dure foto van verf.’
Mijn innerlijke toehoorder bedacht dat hij wel degelijk van het museumbezoek had genoten en begon terug te praten.
‘Correctie: wel een práchtige foto, met een bijzondere invalshoek en een magisch, gefilterd licht! En sinds wanneer zou kunst mystiek of allegorisch moeten zijn, of iets moeten verbeelden? Is afbeelden niet genoeg? Nu praat je weer als een romanticus; dat was je toch niet meer? Dat zenboeddhisme van jou predikt toch juist de schoonheid en het betekenisvolle van de dingen, gewoon zoals ze zijn? Nou dan. Die 17e-eeuwse Hollanders waren daar meesters in, hun oog registreerde scherp en hun hand legde trefzeker vast. Ga nou niet zitten te zeiken dat dat niet genoeg is! Verlang niet dat iets is wat het niet pretendeert te zijn!’
Ik schrok van de felheid van mijn tegenstander en suste: ‘Ook weer waar. Volgende keer ga ik met heel andere verwachtingen kijken. Zonder verwachtingen, om precies te zijn.’
‘En nog een goede raad: ga niet meer alleen. Kunst is ook om een beetje over heen en weer te lullen. Dat doe je nu immers met mij, je alter ego! Iets zegt me dat je aan vakantie toe bent. Al die Socratische dialogen die je met jezelf voert… Het lijkt soms wel of je de dingen doet, alleen om er iets van te vinden. Ik wed dat je nu in je hoofd allerlei notities aan het maken bent. Dat je overweegt hoe je al die spitsvondigheden het best in een blogje kwijt kunt. Hé! Hallo! Stop eens met werken! Loslaten, weet je wel?!’

Ik besloot mijn innerlijke opponent ook hierin gelijk te geven. Ik wandelde naar huis en keek naar de zomerdag van emerald en azuur, probeerde aan niets te denken. Afgezien van die woorden ‘emerald en azuur’ lukte dat aardig, het weer zat erg mee.
Voor mijn deur bleef ik staan en keek genietend naar de bloeiende stokrozen. Roze, wit en bleek geel-groen. Met rond het hart als complementaire kleur een zweem van de tint van hun broertjes of zusjes. Kaasjeskruid, luidt de familienaam. Het heeft zich als een epidemie van wuivende bloemen over mijn stadsdeel verspreid.
Even lukte het me het tafereel woordloos in me op te nemen, toen dacht ik alweer:
‘Wat voor weer het ook is, zolang de stokrozen bloeien is het zomer.’
En daarmee zet ik er voor dit seizoen een punt achter.


(Rookzanger probeert zijn handen van het toetsenbord af te houden tot 20 augustus, en wenst u allen een goede vakantie toe!)

dinsdag 16 juli 2013

LUNCH


Zondag lunchte ik met mensen die ik tot dan toe alleen van Facebook kende. De initiatiefnemer, laat ik hem Jurriaan noemen, had zijn dierbaarste virtuele vrienden uitgenodigd voor een Grieks maal bij hem in de tuin. In een bui van zomerse zorgeloosheid besloot ik het experiment een kans te geven. Voor de zekerheid waarschuwde ik dat ik in het echt lang zo leuk niet ben als in mijn blogs. Jurriaan antwoordde sympathiek dat een kwart van mijn papieren charme al genoeg was. Ik haalde diep adem en vertrok naar Bussum.
En daar vond ik mezelf terug aan een lange tafel in de schaduw van het tuinhuis en moest bepalen wie ik was, temidden van deze vreemde mensen. Gewoon jezelf blijven, had mijn vriendin gezegd, maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Als ik mezelf blijf is er de kans dat ik niets zeg, want ik ben eigenlijk nogal verlegen, en een mens moet toch wat zeggen? Ze nodigen je niet uit om stommetje te gaan zitten spelen. Als je maar niet leuk gaat doen en jezelf gaat overschreeuwen, want daar hou je een kater aan over, hield ik mezelf streng voor.
Gelukkig bleek het allemaal eenvoudig. Er was er aan gespreksstof geen gebrek. Ik zat tussen aardige mensen met wie ik vele interesses deelde. Jurriaan en zijn vrouw hadden heerlijk gekookt en ik had permissie om te roken. De retsina die de anderen kwistig dronken zag er lekker uit, maar ik had er geen behoefte aan: een teken dat ik me op mijn gemak voelde.
Tot het moment kwam dat er uit de hoge hoed van het tafelgesprek allerlei figuren werden getoverd die ik kende. Operazangers, de kleurrijke acteurs die het decor van mijn jeugd hadden bevolkt en met wie ik later in meer of minder collegiale betrekking had gestaan. Kijk, daar was Jan Derksen, onze flamboyante heldenbariton! En daar sprong Henk Smit uit de goochelhoed, en die bebaarde man die wel wat op mij leek, was dat niet de schilder/schrijver/regisseur Jean-Paul Franssens, mijn bijna naamgenoot?
Ik voelde hoe diep in me een onrust zich roerde. Een geldingsdrang was het: als ik nog had gedronken zou ik op dit punt zonder enige aarzeling hoog van de toren hebben geblazen, en bulderend de ene anekdote op de andere hebben gestapeld. Nu moest ik tonen wat ik waard was als aspirant-boeddhist en mijn ijdelheid onderdrukken. Hoewel het natuurlijk wel fijn zou zijn als iemand me zou vragen, of ik, als zanger, deze mensen ook kende. Dan zou ik fijntjes en bescheiden een tipje van de sluier hebben opgelicht. Op het moment dat ik in zo’n situatie die vraag rustig afwacht en als hij niet komt glimlachend de schouders ophaal, dan zal ik weten dat ik iets van onthechtheid heb bereikt. Maar zover ben ik nog lang niet, en ik besloot na enige innerlijke strijd me in het gesprek te mengen. Aan de glimlach van mijn zuster, die ook tot de disgenoten behoorde, meende ik te zien dat ik er in slaagde de praalhanzerij binnen te perken te houden. Ik liet weten dat ik er was maar schreeuwde het niet van de daken. Gecontroleerd opscheppen, zal ik het maar noemen.
Ondertussen schepten we gretig op van een uitstekende lamsbout en genoten van voortreffelijke zelfgemaakte baklava. Er was een gitaar gehaald en we zongen, wellicht tot verdriet van de buren,‘O sole mio!, in koor.
Langs de oude provinciale weg die vredig en stil in de late middagzon lag reed ik naar huis, de smaken van knoflook, citroen en honing wijlden harmonisch op mijn tong. De gestalten van vroeger en mijn reactie daarop kwamen nu en dan nog even mijn gemoedsrust verstoren maar veel had ik mezelf toch niet te verwijten, vond ik. Het blijft schipperen in het leven. Het verleden achtervolgt ons en weet ons te vinden, ook als we onverwachte nieuwe wegen inslaan. We kunnen er maar beter vrede mee sluiten.


(Illustratie: Pierre-Auguste Renoir, ‘Le dejeuner au bord de la rivière’)

vrijdag 12 juli 2013

MUSEUMBEZOEK


‘Ik zeg het maar meteen, ik heb besloten vandaag alles leuk te vinden,’ zei Karl, terwijl ik hem een hand gaf. Fietsers zoefden vrolijk langs ons heen door de onderdoorgang van het Rijks Museum. Even verderop speelde een koperkwartet Russische vroeg-modernen.
Ik verbleekte. Daar ging mijn blog.
Karl is een dwarskont en een nukkige tegenstribbelaar, allergisch voor alle manipulatie van buitenaf maar vooral voor die van de heersende mode, de algemeen aanvaarde goede smaak, de communis opinio die stoelt op kritiekloze aannames. Hij wordt niet moe dat luie denken, dat meehollen met als een windvaan van richting verschietende denkbeelden aan de kaak te stellen en te ontzenuwen. En hij doet dat geestig. Hij is, wanneer op dreef, een overkokend vat vol prikkelende aforismen, die meer doen denken aan de Angelsaksische wit van Oscar Wilde dan aan de zure ironie van Arnon Grunberg.
Ik had er dus op gerekend dat een gezamenlijk bezoek aan het Rijksmuseum en een notitieboekje de garantie zouden bieden voor een fluitend neergepend cursiefje, vandaag. Maar uitgerekend nu ging Karl dwarsliggen op de enig overgebleven manier, namelijk door niet dwars te gaan liggen. Ik liep door de stemmige zalen en gangen van het museum naast een positief en welwillend mens, die net als iedereen tevreden was over het resultaat van de renovatie, en zijn spitsvondigheid bij de flacon mierenzuur had achtergelaten, thuis in het keukenkastje.

Vroeger was dat wel anders geweest. Als Karl en ik, samen net zou oud als ieder van ons nu, door een museum dwaalden was het spervuur van geestige kritiek als een fusillade: de kunstenaar en zijn zielige pogingen overleefden het zelden. Vooral reputaties die heilig waren kregen het zwaar te verduren. Van een zo onaantastbaar icoon als Rembrandt was het vanzelfsprekend dat hij een zwaar overschatte knoeier was - wat iedereen mooi vond kon ipso facto niet mooi zijn. Onbeduidende, door niemand opgemerkte achterafmeestertjes echter konden door ons vertederd in de armen worden genomen en bejubeld worden.
Op onze huidige leeftijd hoeft geen goede sier meer te worden gemaakt met tegendraadse meningen omwille van de tegendraadsheid. We stonden een tijdje naar Rembrandt te kijken en vroegen ons oprecht af wat hem in de ogen van de hele wereld zo bijzonder en zo groot maakt. We zeiden niet veel, wezen als verklaring naar een roze oplichtende vinger en een hoog lichtje op een bronzen schild op een verder vlak, donker en schetsmatig doek. Misschien toch dat, dat licht?
In een zaal vol negentiende-eeuws landschap dook Karl plotseling met oplichtende ogen een hoek in, als een jachthond wiens neusgaten door een onweerstaanbare wildgeur worden geprikkeld.
‘Ik herken een Koekkoek op grote afstand. Onmiskenbaar! Mijn favoriete negentiende-eeuwer. Wat is dat toch met die man?’
Dat Karl een liefhebber is van de Zeeuwse romanticus wist ik al sinds een bezoek aan het Teylers, toen we ons verwonderd hadden over diens bijna magisch-realistische uitbeelding van een winterlandschap. Met een opkomende tegendraadsheid had die voorkeur, die Karl weg deed zwenken van al die veel beroemdere doeken, dus niets te maken: Karl bleef trouw aan zichzelf en leverde, met zijn instinctmatige herkenning van een doek van Koekkoek, het bewijs voor de oprechtheid van zijn liefde.

Nu we zelf niet geestig waren bleek de schilderkunst zelf soms grappig. Bij een bijbels tafereel van de Utrechtenaar Hendrick Terbrugghen schoot ik in de lach. De ongelovige Thomas steekt een priemende vinger in de wond van de opgestane Christus, die er zelf wat schaapachtig bij staat; een bebrilde, zure oude man (een schriftgeleerde?) kijkt sceptisch toe. Een jonge vrouw blikt biddend hemelwaarts, maar haar gezichtsuitdrukking is eerder sensueel dan devoot. Schilderkunstig blijft het doek achter bij Terbrugghens voorbeeld Caravaggio, maar het illustreert de absurde dwaasheid van het letterlijk geloven op sublieme wijze, hoewel waarschijnlijk onbedoeld. Als ik al geen agnost was, zou ik het in een flits van inzicht zijn geworden, op dat moment.

Na een uurtje of twee werden we kijkmoe. De middeleeuwen hadden we nog bladfris tot ons genomen maar naarmate we verder kwamen in de tijd raakten onze ogen en ons hoofd verzadigd. Figuratieve kunst doet nogal een beroep op je inleving. Abstracte kunst is veel minder vermoeiend, hoewel ze de naam heeft juist meer inspanning te eisen: ze komt minder dichtbij en waardering gaat vaak vooral via het associatievermogen. Bovendien is er meer wit tussen de plaatjes in de toonzalen van de modernen. Al die dicht opeengepakte bonte taferelen met poppetjes dringen zich op, appelleren aan onze eigen ervaring, en te veel empathie put nu eenmaal uit.
We verlieten het museum even onbelemmerd als we het betreden hadden en wandelden rustig in de richting van een terrasje. Onze voeten waren een beetje moe van het slenteren maar Karl had nog spitsvondigheid genoeg over voor een lange onderhoudende middag.


(Illustratie: 'De ongelovige Thomas', Hendrick Jansz. Terbrugghen, 1588-1629)

dinsdag 9 juli 2013

RECEPT


Recept voor een korte vakantie

U heeft nodig:

Een stralende zomerdag/een dochter die in Maastricht studeert/een auto en voldoende benzine.

Voor een extra luchtig resultaat: niets van te voren plannen!

Rijd snel maar gestaag over de A2. Bij Eindhoven volgt u Venlo waar u op de afslag Geldrop/Heeze van de weg af gaat om bij het dorp Mierlo te komen, waar u uw oude vader een bezoek brengt. U brengt twee uren rustig pratend in de tuin door.

Terug op de A2 beziet u met welgevallen het groene land dat langzaam begint te glooien. U slaat kordaat af op de A76 in de richting van de Duitse kathedraalstad Aken.

U verlaat de snelweg bij het dorp Simpelveld (Zumpelveld) en matigt uw snelheid. In Simpelveld koopt u pijptabak in een winkel waarvan de oude eigenaar pinnen nog als een stadse nieuwlichterij beschouwt. Vervolgens bezoekt u de dorpjes Eijs en Gulpen, waar u tevergeefs naar negentiende-eeuwse metselspecie en rabarbersäpke zoekt omdat de winkels die dat verkopen ’s maandags gesloten blijken. In Gulpen neemt u de tijd om op een terrasje aan de stroom koffie te drinken en een overvloedig met ham en groenten belegd speltbroodje te eten.

Via binnenwegen in Maastricht beland bij het studentenkot van uw dochter besluit u diezelfde dag niet meer terug te reizen.

U wandelt over de fietsbrug, zit aan de Maas op het terras van de StayOkay, dwaalt door de stille, stovende straten en eet een dagschotel buiten terwijl de hemel roze begint te kleuren.

Op een gietijzeren bankje vlak bij het station in de straat die beurtelings de oudste, de sjiekste en de hipste van de stad wordt genoemd spreekt u met een autochtoon.

Terug in het warme kot kijkt u nog even naar de vleermuizen, strekt een matje op de vloer uit en probeert nog wat te lezen, terwijl u er zorg voor draagt dat uw reisgezelschap nog een tijdje doorbabbelt.

Midden in de nacht schrikt u wakker van een kriebeldiertje dat over uw rug kruipt. U kijkt verwonderd om u heen, luistert even naar de nachtelijke werkzaamheden aan het spoor verderop, en stelt vast:

1. Dat u ver van huis bent.
2. Dat u een vakantiegevoel hebt.

Desgewenst toe te voegen: een ochtendwandeling naar de stad om vlaai te eten.

vrijdag 5 juli 2013

MEISJES


Het fijne van een film is dat je erbij kunt denken. Als je een boek leest draait de machine bovenin al op volle toeren om de woorden te ontcijferen, tot een samenhangend geheel te smeden en daaruit een virtuele werkelijkheid te destilleren. Als het je op een gedachte brengt moet je het boek even wegleggen om die gedachte uit te denken. Bij een film hoeft dat allemaal niet. De film rolt door en jij kunt ondertussen rustig, op een aangenaam laag pitje, allerlei invallen overwegen die de beelden oproepen. Met een beetje geluk groeien die invallen uit tot inzichten.
Woensdag was ik naar de Sardijnse film Bellas Mariposas. Warrige film, bij vlagen mooi. Mijn associaties fladderden ordeloos rond terwijl ik onderuit hing in mijn stoel in Rialto, maar toen hun nerveuze vleugelslagen tot rust waren gekomen gaven ze uitzicht op twee hoofdgedachten. De eerste was van algemene, de tweede van persoonlijke aard.
Om met het algemene te beginnen: wat zijn meisjesvriendschappen mooi! Jongens gaan nooit helemaal in elkaar op, ook al zijn ze de beste vriendjes: ze blijven elkaar bekijken, bewonderen vanaf een eigen eilandje. Die eilandjes kunnen tegen elkaar aanschurken maar helemaal samenvallen doen ze niet. Een jongen blijft in diepste wezen eenzaam. Meisjes hebben de potentie om in elkaar over te lopen, om samen één entiteit te worden. Kijk naar die vriendinnen uit Bellas Mariposas: als ze vlak naast elkaar lopen zie je dat ze elkaar vanuit hun ooghoeken blijven zien, dat ze naar zichzelf kijken als in een spiegel die hun door de ander wordt voorgehouden. De woorden vloeien uit hun mond, gedachte wordt onmiddellijk taal, er is geen filter tussen binnen- en buitenwereld. Twee meisjes samen kunnen de hele wereld aan. En dat is maar goed ook, als die wereld zo hard en lelijk is als een armoedige buitenwijk van de Sardijnse stad Cagliari.
Als ik meisjesvriendschappen hiermee idealiseer komt dat doordat de film me sterk herinnerde aan de kinderjaren van mijn dochters, en dus een beetje weemoedig maakte, en ook door de tweede gedachte, die van persoonlijke aard: misschien ben ik toch meer een vrouwenman dan ik dacht.
Ik leg dat uit. Mijn vader heeft in zijn leven maar een paar vrienden gehad. Hij vindt vrouwen interessantere mensen. Het stoere gedoe van mannen vermoeit hem. Ik ben een man van vele en goede vrienden. Maar sinds ik boven alles op zoek ben naar openheid en waarachtigheid in menselijke omgang, merk ik dat die met vrouwen makkelijker te bereiken is. Vrouwen kan ik niet voor de gek houden. Het heeft geen zin een façade op te trekken, ze kijken er dwars doorheen met hun laserblik, de intonatie van mijn stem is voor hun gevoelig oor al genoeg om mijn werkelijke stemming prijs te geven, ook als ik die goed verborgen denk te houden. Vrouwelijke intuitie heet dat. Het komt er misschien op neer dat vrouwen meer op hun instinct lijken te vertrouwen en zich niet laten misleiden door woorden. Vroeger maakte me dat verlegen, tegenwoordig vind ik het prettig, omdat die kwetsbaarheid me goed uitkomt. Net als mijn vader ben ik moe van ronkende mannenpraat. Ik wil me niet meer groot houden!
Na afloop van de film zat ik met twee vrouwen, mijn vriendin en mijn lieftallige peetdochter Aurora, in het café van de bioscoop. Mijn stemming was laag, die dag. Maar ik hoefde die niet op te krikken, ik hoefde me niet te vermannen in hun gezelschap. Stoerheid overbodig, ik was onder vrouwen dus mocht ik me als een chick gedragen. Ik mopperde en sputterde, maar eigenlijk betekende dat juist dat mijn dip alweer voorbij aan het gaan was. Als ik me niet zo veilig had gevoeld, zo ‘doorzien' (of ‘begrepen’, als u dat liever leest), dan had ik waarschijnlijk geen stom woord gezegd. Dan was ik in mijn sop gaar gekookt.
Leve de meisjes!


(Nagedachte: om dezelfde reden waarom meisjesvriendschappen dieper gaan zijn ze ook vluchtiger: je ontgroeit zo'n vriendschap zoals je een bepaalde fase van jezelf ontgroeit. Jongens scheppen een gemeenschappelijk territorium waarop ze zich beiden thuis voelen, hoewel het niet helemaal samenvalt met hun persoonlijkheid; zoiets kan een leven lang mee.)

dinsdag 2 juli 2013

GEK


De bokser keek me vriendelijk aan. Hij had hel blauwe ogen.
‘Maar het gaat het er toch om wat jij er zélf van vindt?’
Hij zat hier omdat hij sinds de dood van zijn vrouw geen plezier meer kon hebben. Nergens in. Een blok beton met tattoos dat af en toe zat te snotteren in een Kleenex.
‘Ja, dat weet ik natuurlijk ook wel, maar…’
Ik was lang niet naar de supportgroep van de kliniek geweest. Op de avonden dat hij bijeenkomt moet ik werken. Nu was het vakantie. De koffie ging rond, we hapten gulzig in de koekjes. Ik had zojuist over een voorval verteld dat in al zijn bescheidenheid me toch al een paar dagen dwars zat.

Ik zat op een muurtje bij de Albert Heijn, rookte een pijp en at een reep chocola. Ik hoorde een bekende stem en er verscheen een man in mijn gezichtsveld.
‘Wat doe jij hier nou, ben je een hangoudere geworden?’
Xander, een fotograaf die ik vaak op feestjes van wederzijdse vrienden had ontmoet. Gemzenleren jasje, krappe instappers, zonnebril, choker. Op zijn bovenlip meende ik nog altijd de snor te zien die daar jaren gezeten had. Hij was ooit kunstenaar geweest maar had op een zeker punt voor het geld gekozen en werkte in de reclame. Ik nodigde hem met een gebaar uit om naast me te komen zitten. Hij keek even bedenkelijk naar het muurtje, lachte toen en nam plaats.
Ik voelde me zelfverzekerd en gaf hem een kleine lezing over de onthechte levenshouding van de zendiscipel. Vertelde dat ik me oefende in het niets doen. Observeren. Gewoon een beetje kijken. Dat ik mediteerde.
‘Ik moet toegeven dat er hier heel wat te zien is,’ zei Xander met de blik op een passerend meisje. ‘Maar serieus, heb je niks beters te doen?’
Ik vertelde hem over Italiaanse pleintjes en ouwe mannetjes, over de zegen van het zitten op bankjes. Ik maakte er een beetje een grapje van. Xander lachte mee. Toen we opstonden vroeg hij of ik die middag nog moest werken. Ik antwoordde dat ik dacht wat te gaan schrijven.
‘Heb je al een uitgever?’ vroeg Xander. Ik merkte tot mijn ergernis dat ik een beetje stotterde toen ik hem antwoordde dat ik voor mezelf schreef, zomaar, om niet. Dat ik juist probeerde geen ambitie te hebben. Die had ik al genoeg gehad in mijn leven en kwam ik nog steeds te veel tegen in de muziek.
‘Maar het werkt beter met een stok achter de deur,’ zei hij. ‘Ik kan je wel in contact brengen met mijn uitgever als je wilt.’
Ik zei nee bedankt en dat ik al een uitgever had al was die dan ook klein en dat ik geen haast had en werkdruk wel het laatste was dat ik wilde. ‘Even goede vrienden’ zag ik hem denken.
Die middag wilde het mediteren niet lukken. Mijn concentratie kon geen focus kiezen en ik vroeg me af of ik het eigenlijk wel goed deed. Ik zag mezelf door de ogen van Xander: een oudere, lanterfantende man op een muurtje. Was ik niet gewoon een zonderling aan het worden? Swiebertje, Malle Pietje, maar dan met intellectuele pretenties? Als ik al niet gek was had ik me nu in elk geval gek laten maken. Ik twijfelde plotseling aan alles wat me op de been had gehouden de laatste tijd. Wat voor zin had het eigenlijk? Had het wel zin? ‘Te gelde maken’ had Xander ook nog gezegd. De woorden lieten een metalige nasmaak achter die lang op mijn tong bleef hangen.

‘Je moet in jezelf geloven. Wat kan jou het schelen wat de anderen ervan vinden? Als het voor jou maar goed voelt.’
Ik knikte dankbaar naar de bokser met de hel blauwe ogen alsof hij me hier iets geheel nieuws openbaarde dat mijn leven voorgoed zou veranderen. Ontspannen nam ik nog een stroopwafel. Hier waren we tenminste allemaal een beetje gek.