dinsdag 31 juli 2012

Gedicht voor Peter B.

Hij zit daar echt, pal tegenover mij,
vermomd als man van zesenvijftig jaar
in zuurtjesroze streepjesoverhemd.

Er is meteen al zo veel te vertellen,
zo veel belangrijks aan elkaar te toetsen,
dat we haast vergeten te bestellen.

Er is ook haast: gisteren nog speelden
we met soldaatjes - kijk: nu zijn we grijs.

Ik vraag me af of hij de kleine jongen
die hij nog steeds is ook in mij nog ziet.
Uit de toon waarop hij lacht te raden
(vertrouwelijk en wrang - ‘dit ben ik niet’,
zegt Pierrot, wijzend op zijn maskerade),
meen ik van wel.

We ronden af , ’t is tijd.
Op weg naar huis kijk ik verwonderd rond:
Gaat achter al die mannen die mij
imponeren andermans schoolvriendje schuil?

zaterdag 28 juli 2012

Drie pogingen om een zomeravondregen in haiku's te vangen

1.

Regen na hitte
Welsprekende afgezant
Die sust en verzoent

2.

Lantaarnlicht vervloeit
De zomerregen prevelt
Toonloos haar mantra

3.

Zomerregen leent
Haar stem aan de nacht die zegt:
Ga nu maar slapen

dinsdag 24 juli 2012

WEG


Hij zat naast me op het terras en maakte me verwijten.
‘Het is prachtig weer! Eindelijk zomer, Rookzanger. Waarom ontspan je niet?’
‘Gaat niet. Ik heb het gevoel dat ik voortgedreven word. Ik móet iets doen.’
‘Waarom? En wat dan wel? Je hebt je zaakjes allemaal grondig voorbereid. Je kunt er niks meer aan doen tot na de vakantie. Laat het toch los!’
‘Gaat niet. Het blijft spoken. Zodra ik wakker word begint het al. Om half acht zit ik achter de computer…’
‘Om kleine, onnutte verfijningen aan te brengen die later toch allemaal weer anders worden. Vertrouw toch eens wat meer op de natuurlijke loop der dingen. Je hebt toch goede muzikanten om je heen verzameld? Er zullen dingen gebeuren die je niet kunt voorzien, en die je niet hóeft te sturen. Jouw werk is gedaan. Het werkproces neemt het straks over.’
‘Maar als ik niks doe, is er leegte, en spanning.’
‘Die spanning is er nu anders ook. Geef je liever over aan de leegte. Je was toch zo goed in dat oosterse gedoe?’
‘Mindfulness? Dat helpt niet meer. Of tenminste, niet genoeg. Ik concentreer me op mijn ademhaling tot ik een ons weeg, maar blijf gestrest.’
‘Misschien juist omdat je het te hard probeert. Ook daarin wil je weer te veel. Mateloos typje! Laat die prestatiedrang toch eens voor wat hij is. Laat je meedrijven op de stroom, al was het maar voor de duur van dit mooie weer.’
‘Ja maar, ik heb het gevoel… hoe zeg ik het? Mijn geest is als een razende motor. Als ik hem geen olie geef, draait hij in de soep.’
‘Zet de motor dan af.’
We rekenden af en staken de stille Van Baerlestraat over, die baadde in de zon. Werktuigelijk keken we in de bak met koopjes van boekhandel Het Martyrium. Met een wetend lachje pakte hij er een boekje uit, ik nam het verbaasd aan.
‘Hier, voor jou. Daodejing, van Laozi. Niet die wetenschappelijk geannoteerde uitgave die ongelezen naast je bed ligt en die je hersens alleen maar doet knarsen, maar de simpele tekst, onopgesmukt.’
Hij sloeg het boekje open op een willekeurige pagina en wees. Ik las:

Blijf slijpen, en de scherpte blijft niet lang behouden.
Zich terugtrekken als het werk af is, dat is de Weg van de hemel.


Ik bedankte mezelf voor het welkome cadeautje en liep naar de kade om eens rustig onder een boom te gaan zitten lezen.


(Illustratie: 'De weg', Gaston, 1982.)


Rookzanger is terug op zijn plek rond 23 augustus, tot die tijd geen stukjes, tenzij ik spontaan iets met u wil delen of er iets urgents te melden valt. Ik wens u allen een goede zomer toe!

vrijdag 20 juli 2012

LOF

Waarom was ik in de Stadskantine? Je leest ergens over en gaat eens kijken. Dat is een nieuwsgierigheid die mij niet eigen is, maar die ik met vallen en opstaan van mijn vriendin leer. Je kunt niet altijd in jezelf blijven turen.
Ik at van mijn gehaktbal in mosterdsaus en mijn Roseval aardappels (een beetje droog, maar de prijs maakte veel goed) en keek om me heen. Een vreemde ruimte, nieuw en vertrouwd tegelijk. Achter de etalageramen de drukte van de Van Woustraat. Zonnebloemen en kaarsjes op tafel. Een balie waar je de consumptie bestelde, meteen meekreeg en afrekende. Een gemengd publiek: hippe twintigers met laptop, gezinnetjes met kinderwagen, maar ook een oude man zich die voorover struikelend en in zichzelf mompelend naar de counter bewoog, zijn strippenkaart overhandigde en viskoekjes aanwees; op de knieën van zijn vormeloze spijkerbroek zaten stukken genaaid, in zijn hand hield hij een plastic tas van Athenaeum Nieuwscentrum. Een blond meisje huppelde in haar hemdje door de ruimte, schaterlachend achtervolgd door een nog kleiner broertje met een groene speen in zijn mond, dat in elke hand een blauw en wit gestreept laarsje meedroeg. Ik probeerde het restaurant te definiëren door alle contrasterende aspecten ervan op te tellen, maar kwam uiteindelijk precies uit op wat het beweerde te zijn: een kantine, maar dan voor een buurt. Omdat ik mijn aantekenboekje vergeten was maakte ik wat notities op een servetje.

Maar toen ik naar huis liep schokte mijn wandelpas een onderwerp wakker dat de hele dag al had liggen sluimeren. Ik verfrommelde het servetje en zocht naar een prullenbak. In zijn nieuwste, als een trein geschreven blog schreef De dwarse man dat hij zich verbaasde over het gemak waarmee ik, alias Rookzanger, twee keer per week deze stukjes produceer. Ik geloof niet dat hij daarmee iets onaardigs bedoelde, want hij kent me goed en weet dat je veel van mij kunt zeggen, maar niet dat ik oppervlakkig ben, homerisch haha! Ik geloof eerder dat hij mij, op zijn stugge manier, een compliment aanreikte. Complimenten, heb ik geleerd, moet je in ontvangst durven nemen. Maar dat is zo gemakkelijk nog niet, want in mij vloeit het bloed van mijn vader.
Ik herinnerde me, terwijl ik door de stille en egaal grijze juliavond naar mijn buurt koerste, hoe die als kerkorganist de dienst altijd besloot met een grandioze improvisatie, waarin hij alle registers (nu eens letterlijk) opentrok. Na het heroïsche slotakkoord, van Bach of Widor geleend, stonden de oude zangers bewonderend om hem heen. Hun eerste jenevertje kon nog wel even wachten. Een van hen, een boers mannetje dat Wuf heette, zuchtte dan ontroerd: ‘Het is een gave.’ Dat stoorde mijn vader. Hij werd het niet moe om, een beetje korzelig, die mythe de wereld uit te helpen. Hij vertelde van de lange jaren studie, de eindeloze uren oefening, het geploeter en de frustratie, van het ambacht, kortom, dat muziek was. Maar Wuf lachte dat weg. Die wilde dat helemaal niet horen, die wilde bewonderen.
Een wijzere omgang met lof had de cellist en dirigent Elias Arizcuren. Ik heb zelden een mens ontmoet die zo hard kon werken en zo dwangmatig naar perfectie streefde als deze Bask, doodmoe werd je van zijn repetities. Maar in het kleine dorp waarin hij woonde zagen de mensen hem overdag in pyama de was ophangen en een beetje in de tuin scharrelen, terwijl zijn vrouw al vroeg naar haar werk in de stad ging. In de dorpswinkel waar hij de boodschappen deed werd hij daar wel eens op aan gesproken. ‘U heeft toch maar een mooi vak’, zei de grutter dan, ‘overdag vrij, en alleen ’s avonds lekker muziek maken.’
Arizcuren lachte dan gevleid en zei vertrouwelijk: ‘En zal ik u eens wat zeggen? Niet eens álle avonden.’

dinsdag 17 juli 2012

KRUKELS

Eindelijk was het moment daar dat ik Gastons stillevens zou gaan bekijken.
Door de eindeloos neerstromende regen marcheerde ik naar Oost. Op straat lagen paraplu’s met gebroken baleinen. De voorover gebogen fietsers in hun plastic jassen hadden het genieten dat in deze tijd en in ons land zo tiranniek heerst wel afgeleerd.
Bij Gaston thuis was het gezellig. Ik was verrast te zien dat de anders zo lege, wit gesausde muren bedekt waren met kleine, kleurige schilderijtjes. Dat waren ze, de stillevens. Gaston gaf me een espresso en kwam meteen ter zake. Hij stelde me de vraag die hij al aan verschillende collega’s had gesteld: welke vond ik het mooist?
Ik was gevlijd. Want hij vroeg dat niet uit ijdelheid, maar uit leergierigheid. Ons gesprek ging al gauw over de schijnbare eenvoud van kleine, traditionele vormen. Zoals ik eindeloos kan twijfelen over één akkoord (F of toch d mineur?), zo kan hij wakker liggen van het wel of niet weglaten van één enkele druif. Gaston heeft een goede neus voor wat een goed liedje is en heeft me al vaak raak geadviseerd; blijkbaar vertrouwde hij mijn oordeel over zijn miniatuurtjes ook. In principe is alle kunst gelijk.
Ik keek naar de museale wand en maakte een eerste selectie. Een aantal viel af: te druk, te perfect of juist te slordig. Het is altijd op eieren lopen met composities: een kleine onregelmatigheid maakt ze interessant, maar als je die er te bewust in aanbrengt is het ook weer niet goed. Al gauw bleven er drie doekjes over: een ovaal met een rijtje gemengde vruchten, broederlijk en speels naast elkaar, een tweetal romantische druiventrosjes, paars en groen, met losse hand op het linnen geworpen, en een prachtig schaaltje bloedrode aardbeien die oplichtten in een geheimzinnig duister. Maar daar was iets mee: ze hadden geen spikkeltjes. Gaston lachtte. Die hadden er eerst wél op gezeten, die spikkeltjes, maar daardoor werd het onmiddellijk kitsch. Hij liet me op zijn IPad een vergelijkbaar stilleven zien van Henri Fantin-Latour, de vergeten grootmeester die door Manet zo bewonderd werd. Daarop werden de spikkeltjes gesuggereerd door licht en schaduw. Had hij ook geprobeerd, maar uiteindelijk vond hij de aardbeien pitloos toch het meest bevredigend. Ik knikte, maar bleef twijfelen. Voorlopig hield ik het op de druiven en het gemengde fruit.
‘Je hoeft nog niet meteen te kiezen,’ zei mijn vriend goedmoedig. Hij gaf me nog een espresso.
Maar toen ik een uur later wegging wist ik het nog niet. Welk van de twee of drie benaderde het ideale stilleven, zoals dat hem voor ogen stond?
In de gang, ik had mijn jas al aan, viel mijn oog op een schilderijtje van ansichtkaartformaat, dat daar achteloos naast de kapstok hing. ‘Bigorneaux!’ riep ik getroffen. Gaston zei: ‘O ja, die is er natuurlijk ook nog. Krukels.’ Ik moet vreemd hebben gekeken, want hij verduidelijkte: ‘Alikruiken.’
Terwijl ik terugliep door de regen bleef het plaatje met de slakken in mijn hoofd hangen. Wat ik voor bigorneaux had aangezien maakte veel los. Ik dacht met heimwee aan vroegere vakanties in Bretagne en Normandië. Hoe ik kokhalzend met een speld de rauwe slakjes uit hun schulp had gewurmd, als borrelhapje bij een kom cider. De zilveren schalen vol kraakverse vis en sprankelend zeefruit. (De oeroude calvados toe maakte alles goed, maar mijn pis hield nog een dag lang een weeë, zilte geur). Hoe de kinderen, klein en bruin, hadden gescharreld in geheimzinnige rotspoeltjes en trots met een krab aan kwamen zetten: plotseling hing het beest met malende scharen boven mijn boek. De door de eeuwige wind landinwaarts gebogen bomen, de scheve witte vissershuisjes, de gehuchten, ker genoemd in het Bretons, waar de weg je dwars door iemands achtertuin voerde, ze vervingen in mijn wegdromende kop de lawaaierige Ceintuurbaan met zijn weggeworpen paraplu’s en humeurige fietsers.
Onder een druipende boom aan de rand van het Sarphatipark bleef ik staan. Ik pakte mijn mobieltje uit mijn zak en sms’te mijn vriend.
‘Ik kies de krukels.'


(Afbeelding: Stilleven met aardbeien, Henri Fantin-Latour, collectie Kröller-Müller Museum. Liever had ik natuurlijk een plaatje van de krukels geplaatst, maar Gaston houdt zijn stillevens voorlopig nog voor zichzelf)

vrijdag 13 juli 2012

OPA


Ik werd die dag om zes uur ’s ochtends wakker in het onmiddellijke besef dat er iets anders was dan anders. De kat miauwde verontrust. Het tweede geluid dat tot me doordrong was het ruisen van een dikke regen. Toen werd het rossige donker achter mijn gesloten oogleden plotseling stralend wit. Er klonk een harde klap. ‘God neemt een foto’, moet ik dan altijd denken sinds ik het liedje Kletsnatte clowns van Herman van Veen ooit heb gehoord. Even dwangmatig vul ik in gedachten altijd aan, als iemand (op vakantie bijvoorbeeld) ‘mooi hier’ zegt: ‘…en voetbalt met een blikje.’ Dat is uit een gedicht. Lucebert?
Ik stond slaapdronken op om de kat uit mijn kamer te laten, deed het raam dicht omdat er spatten op Hoogste Tijd van Mulisch lagen en kroop terug in bed. Ik luisterde met een diep welbehagen naar het zomeronweer en dommelde weer in. Ik droomde vreemd maar plezierig, mijn Italiaanse vriend en ik beleefden allerlei geheimzinnige avonturen in een oud Engels stadje en in de grotten van Lourdes.
Toen ik voor de tweede keer ontwaakte was met de droom en het onweer ook mijn welbehagen al snel vervlogen. Mijn geest sprong in de fast forward stand en al gauw zat ik achter mijn pc.
Er was een mail van mijn zuster. Ze logeerde met haar jongste dochter een paar dagen bij mijn vader in Brabant. Daar had ze een oud fotoboekske ontdekt waarin plaatjes stonden die niet tot de bekende fotografische familiegeschiedenis behoorden. Met haar Blackberry had ze die gefotografeerd en naar me opgestuurd.
Zo zag ik plotseling mijn opa op de leeftijd waarop ik me hem het liefst herinner. Een zeer jonge versie van mijzelf schuilt onder zijn arm. Meteen was het gevoel van die morgen weer terug. Als ik me ooit ergens echt veilig heb gevoeld, dan was het als kind bij mijn opa. Natuurlijk, ook mijn vader was sterk en beschermend, maar dat was toch anders. Die stond midden in het leven, maakte deel uit van alle onrust en verandering die het leven nu eenmaal eigen zijn. Mijn opa niet. Die was onveranderlijk, stabiel, onwrikbaar. Hij bestond zelfs al voordat mijn ouders geboren waren. Hij had altijd al bestaan. Hij stond niet in de wereld, maar er boven. Onmetelijk rijk moest hij ook wel zijn, want werken deed hij niet en toch mocht ik zomaar Talens-verf en Oost-Indische inkt van hem kopen, in een winkel in de Van Woustraat, waar we samen op een zaterdagmiddag naar toe wandelden. Het was herfst, razend druk en lawaaierig. (Anders dan wordt aangenomen, was het in de jaren zestig drukker in de stad dan nu.) Die drukte deerde mijn opa niet. Hij liep met zekere tred over straat en het was alsof de gewone mensen voor hem uit weken. Zijn negentiende-eeuwse gestalte moest wel een bijzonder soort respect afdwingen. Het winkelende publiek was rommelig en nerveus. Mijn opa droeg een smetteloze, gesteven regenjas en sprak met een tijdloze wellevendheid, met een zachte stem, die toch onmiddellijk werd gehoord door het brutale winkelpersoneel.
Later leerde ik dat het allemaal zo heel anders was. Mijn opa had claustrofobie en durfde niet in de tram. Zijn ontzagwekkende verschijning schrompelde naarmate ik groter werd met terugwerkende kracht ineen tot die van een klein burgermannetje vol onvervulde wensen en pijnlijke tekortkomingen. Zijn zekerheid was de onbuigzaamheid van een kleine geest. En die zachte stem duidde op een verlegenheid die, als ik haar toen had doorzien, me een stuk minder op mijn gemak had doen voelen, daar in de harde Van Woustraat.
Hij stierf als een schaduw van zichzelf, uitgemergeld en morsig, in een verzorgingstehuis, waar hij met een nerveuze hand vlinders verjoeg die alleen hij zag. Maar in een andere, hogere werkelijkheid blijft hij altijd de gebeeldhouwde beschermer van onzekere kleine jongetjes die hij in mijn ogen was. En dankzij die foto is dat nu bevestigd. Want foto's liegen niet.

dinsdag 10 juli 2012

REURING

De afgelopen week was het moeilijk om niet te drinken. Dat zit zo: alcohol gebruikte ik, al ver voor het een probleem werd, om verschillende redenen. Over de recreatieve kant wil ik het niet hebben, die snapt u zo ook wel. Maar er waren andere voordelen aan het spul. Ik overwon mijn verlegenheid, trok mezelf uit de put, schopte mezelf onder mijn kont, suste mijn angst en dempte mijn opwinding met drank.
Verlegen ben ik niet meer, althans niet hinderlijk; somberheid, heb ik geleerd, gaat eerder over als je juist niet drinkt en het gewoon maar uitzit; voor een periodieke schop onder mijn luie kont zorg ik zelf wel, tegenwoordig, en anders is er altijd nog mijn kordate vriendin. Angst? Praktisch verdwenen sinds ik mijn zenuwen niet meer terg met een dagelijkse dosis gif.
Maar dan de opwinding! Je hebt twee soorten, gewone nervositeit en wat ik maar euforie zal noemen. Tegen de eerste zijn er middeltjes. Wandelen, zwemmen, beetje yoga, wat meditatie zo nu en dan, in het ergste geval een pilletje. Prima te hanteren.
De euforie is een ander verhaal. Die is namelijk in het begin lekker, die wil je helemaal niet dempen. En toch moet ik, als zich zo’n bui van licht manische uitgelatenheid aankondigt, wantrouwig op de remmen gaan staan. Geef ik hem de vrije teugel dan ga ik vroeg of laat gegarandeerd op mijn bek.
Ik vertelde u over mijn fascinatie door Finale, het toverprogramma waarmee ik op mijn computer een heel muzikaal universum kan scheppen. Ik noemde ook nog even de volle maan, een hemelverschijnsel waarvoor ik erg gevoelig ben. Ik moet daar aan toevoegen (ik zal proberen beknopt te zijn), dat ik na een lamme tijd en een jaar van herbezinning langzamerhand weer midden in de wereld sta: de toekomst lonkt, het werk sleept me mee, oude ambities roeren zich. Ik probeer wel een zendiscipel te zijn, maar te midden van al die roerselen onverstoorbaar te blijven, wat nu juist de essentie is van die levenshouding, blijkt veel moeilijker dan ik dacht. Kortom, ik werkte de hele week als een bezetene, gedachten raasden door mijn hoofd, de snaren waar ik op tokkelde waren zo hooggestemd dat ze op knappen stonden.
Laten we even populair wetenschappelijk worden. Al die adrenaline, daar moet je iets mee. Die moet uit je systeem, anders vergiftigt hij je. Simpel gezegd: je moet uitrazen. En daar komt het: daar had ik vroeger een probaat huismiddeltje voor. Als ik het gevoel had dat ik op barsten stond bezatte ik me eens lekker. De volgende dag had ik een kater en daarna was alles weer gewoon. Maar wat moest ik nu? Het leven was aantoonbaar leuk de afgelopen week. Ik had, tussen mijn verslavende Finalesessies door, repetities met geweldige muzikanten en genoot ervan. Toch groeide er een huilerige spanning in me, wolkten er zwarte stemmingen door al die opgetogenheid heen. Een glas helder water waar een druppeltje inkt in valt: langzaam maar zeker vertroebelt het.
Zondagnamiddag vertrok de contrabassist naar zijn volgende afspraak. Ik zag de hals van zijn bas in het trappenhuis zakken, sloot de deur, en wist niet wat ik verder moest. Het verlangen om naar het café te gaan gierde door me heen. Een hysterisch fluitende rukwind. Ik belde mijn vriendin. Die was naar een festival van Afrikaanse muziek maar ondertussen misschien alweer thuis. Een beetje houthakken, distels uitrukken of takken zagen in de polder, dat zou me goed doen. Mijn vriendin nam op. Ze was thuis, maar wilde die avond nog naar Purmerend. Ze had een collega beloofd om mee te gaan naar de slotavond van het Reuring-festival. Of ik soms meewilde? Moeilijke vraag. Nee, natuurlijk. Ik haat massale bijeenkomsten, en van het culturele niveau van Purmerend heb ik geen hoge pet op. Maar als ik verstandig was…
Een uur later liep ik met mijn vriendin en haar collega A. over een zompig grasveld. De muziek van de feestband Memphis Maniacs was snoeihard en beroerd slecht. Liefdeloos en aalglad entertainment voor hossende massa’s. Toch zwom ik als een vis de geluidsbron tegemoet. Voor het podium liet ik de bassen een tijdje op mijn middenrif in bonken. Toen er iets in me los was getrild voegde ik me weer bij mijn gezelschap. Ik maakte grapjes en babbelde honderduit. Ik at lachend een vieze en schandalig dure hamburger. We dwaalden wat over het treurige terrein en passeerden een silent disco. A., die een even intelligente als nieuwsgierige geest bezit, liep zonder een seconde te aarzelen naar binnen. Even later zagen we hem tussen de menigte: een besnorde vijftiger met een headset op. Hij wenkte ons. Wij schudden van nee. Hij wenkte nog eens, heviger. Ik keek mijn vriendin aan en stapte in een impuls het hek door. De muziek in de koptelefoon bleek oneindig veel zachter dan het gedreun van de Memphis Maniacs op honderd meter afstand. Ik probeerde wat danspasjes. Uit mijn ooghoek zag ik dat een donkere jongen in een hemelsblauw T-shirt glimlachend naar me stond te kijken. Ik keek terug. Hij deed wat heup- en armbewegingen voor en lachte nog breder. Toen pakte hij zijn telefoon en maakte een foto van me. Opeens besefte ik dat ik mijn pijp nog in mijn mond had.
Die foto zal nu wel ergens op Facebook staan, en ik heb me vast voorgenomen me daar niet voor te schamen.

(foto: Paulien Kop)

vrijdag 6 juli 2012

FINALE

Deze week meldde de krant dat we nu in Gods keuken kunnen kijken. Twaalfjarigen hoeven niet langer duizelig naar de sterren te staren, want het Higgs-deeltje is ontdekt, het ‘Goddeeltje’, dat het mysterie van het heelal verklaart. Dat is natuurlijk onzin: het hoe wordt misschien duidelijker, het waarom blijft hetzelfde raadsel dat het altijd was en altijd zal zijn tot de mens over betere hersenen beschikt.
Aan mij ging dit nieuws tamelijk onverschillig voorbij, want ik was mijn eigen universum aan het scheppen. Ik schrijf al muziek sinds ik op mijn elfde mijn eerste gitaar kreeg. Liedjes vooral, en de laatste jaren ook stukken voor koor. Afgezien van mijn lessen in harmonieleer op het conservatorium ben ik daarin autodidact. Ik vond het dan ook niet nodig om veel werk te maken van de notatie van die composities. Als ik maar wist wat de bedoeling was en het uit kon leggen aan de muzikanten was het genoeg. Er werd wel eens geklaagd over mijn onleesbare handschrift, maar meestal glimlachte men welwillend. Omdat het niet mijn echte beroep is maar meer een ‘beroeping’ werk ik alleen met aardige mensen.
Maar sinds een jaar ben ik bezig met twee grote stukken waarmee ik een aardige som geld verdien en vorige week besloot ik dat ik maar eens moest professionaliseren. Ik kocht het programma Finale. Omdat ik nu eens niet de hulpeloze digibeet wilde zijn waarachter ik me graag verschuil en pas in noodgevallen hulp wilde vragen sloeg ik het instructieboekje open op pagina één en verschanste me met mijn handgeschreven partituur achter de computer. Ik las geduldig en begon bij de eerste stap. Na een half uur verscheen het eerste nootje op de goede plek in de balk. Al gauw volgde een tweede, en vier koppen koffie en evenveel pijpen verder had ik een paar maten muziek op het scherm. Een trotse blijdschap begon op te gloeien, en een verbeten concentratie schoot wortel.
Naarmate ik vorderde in mijn bladmuziek kwamen er steeds meer problemen. Hoe veranderde je van maat- en toonsoort? Waar ergens in het menu verschool zich de triller? Hoe noteerde je verschillende, zelfstandige stemmen door elkaar? Stap voor stap maakte ik me die vaardigheden eigen. Als het boekje onduidelijk was zocht ik online in gedetailleerde handleidingen.
En toen kwam het mooiste moment. Aan het eind van een lange dag (ik was vergeten te eten) drukte ik op de knop ‘afspelen’, en de hele keurige, strak vormgegeven pagina, opgesierd met kleurige lettertjes voor aanduidingen als misterioso en cantabile, klonk uit de speakers. Met kindertrompetjes en ironische fluitjes, dat wel, maar toch: het moeizaam ingetikte openingskoor van mijn cantate kwam klinkend tot leven. Een wonder! Ik was inmiddels wel opgefokt en mijn hoofd tolde, maar op het balkon die avond onder een geheimzinnige rode volle maan zat een trots man zijn late bord pasta te eten.
De volgende morgen haastte ik me naar mijn werkkamer. Geen tijd voor douchen, geen tijd voor aankleden. Ik schoot nog net de ochtendjas van nep goudbrokaat aan die mijn dochter ooit voor me heeft gemaakt en opende gretig mijn document. Eerst ging alles van een leien dakje, ik was inmiddels al een stuk handiger geworden. Maar na een paar ongemerkt vergleden uren stond ik voor mijn eerste echte barrière. Ik zal u met de technische details niet vermoeien maar alleen zeggen dat er iets wezenlijks was dat ik niet kon en niet snapte. Ik raadpleegde manualen en forums, viel terug op mijn oude methode van trial and error, en kwam geen stap verder. Ik kon het probleem wel negeren en improviserend een andere manier vinden om tot een partituur te komen, maar dan was ik weer dezelfde amateur die ik geweest was, met als enige verschil dat mijn met balpen in de marge gekrabbelde uitleg nu helder leesbaar was in Times New Roman. Wat was wijsheid?
Ik zoog nerveus aan een Caballero en zag mezelf daar zitten: een ongewassen manische fantast, die na amper twee dagen al vergeten was dat de zon scheen, dat er ook andere dingen bestonden dan Finale PrintMusic.
Uit het niets schoot me een zinnetje te binnen, uit het lied Eva van Lennaert en Boudewijn, waarin de schepper van hemel en aarde sprekend wordt opgevoerd. U kent het liedje wel: God somt op wat Hij allemaal voor prachtigs tevoorschijn heeft getoverd, maar met Eva heeft Hij een probleem. Geheel in de geest van de ongelukkige tekstschrijver ontglipt de vrouw reddeloos aan Zijn macht. En dan zegt Hij, en ik zong het Hem na, met gruizige stem:

‘Hier sta ik voor zot in mijn kamerjapon,
ik dacht wel dat ik alles kon.’

Ik deed de computer uit en ging douchen.

dinsdag 3 juli 2012

TOEVLUCHT

Eén dag in de week werkt mijn jongste dochter bij de Toevlucht, een opvangcentrum voor gewonde, verweesde en verdoolde vogels. Vogelhospitaal, heet het nog op oude kaarten van Amsterdam. Soms is dat keihard werken. Als er weer eens een olievlek in het IJ ligt rijdt de dierenambulance af en aan en staan ze daar de godganse dag zwanen te schrobben. Afgelopen zaterdag was er open dag. Ook nu was er flink geschrobd, maar om een andere reden. Ik had me een soort treurige kinderboerderij voorgesteld, een louche bedoening vol bouwvallige hokken waarin de mest hoog opgetast lag en waar zwaar onderbetaalde idealisten zich in het zweet werkten om de onder hun handen creperende vogels een mooi levenseinde te geven, als ze niet meer op te lappen waren.
In plaats daarvan wandelden we in een hoekje van de Bijlmerweide een mooi aangelegde tuin binnen. De zon scheen vrolijk. We dronken koffie aan een geïmproviseerd kraampje en keken eens rond. Tussen de prieeltjes vol klaprozen en wilde bloemen stonden schone hokken, goed in de verf. Verderop zag ik een jonge vrouw in een helderblauw T-shirt: mijn dochter! Ze leidde juist een glimlachende buurtbewoner rond (‘En dàt in mijn achtertuin! Nooit geweten!’) en wij sloten ons bij de rondleiding aan. Zo leerden we dat er steeds meer kraaien met witte veren tussen het zwart komen in Amsterdam, waarom begrijpt niemand. Kruising met neefje ekster? Een epidemie van albinisme? Het blijft een ook voor ornithologen geheimzinnig verschijnsel.
We zagen een sierduif die verdacht veel leek op een vliegende dwergkalkoen. Een paar onbeholpen jonge zilvermeeuwen met donshaartjes die in niets deden denken aan de glanzende en gestroomlijnde vogels die ze later met een beetje geluk zouden worden. Een scholekstertje in wording. Twee tamme kerkuilen, een nare erfenis van de Harry Potter-rage: als sprookjesachtig huisdier aangeschaft, illegaal, bleken ze toch te lastig in de omgang, maar in het wild konden ze niet meer aarden.
Mijn dochter voerde een aandoenlijk waterhoenkuiken met een mengsel van kattenvoer en graanpap (of pindakaas, daar wil ik vanaf zijn). Het beestje was er niet happig op. ‘Die gaat het niet halen’, stelde ze zo zakelijk mogelijk vast.
In een hok apart keek een vosje ons smekend aan, als het een hond was geweest zou hij gekwispeld hebben. Bijvangst: de Toevlucht doet eigenlijk in vogels, maar als zich een wormstekig egeltje of een moederloos vossenjong meldt aan de poort wordt dat niet weggestuurd omdat het de juiste papieren mist.
(Dat ‘wormstekig’ is geen flauwiteit; mijn dochter vertelde me ooit een horrorverhaal over baby egeltjes die levend door de maden werden opgevreten).
Stadsbioloog Martin Melchers liet een documentaire zien (Haring in het IJ) en hield een praatje over de rijke en verrassend exotische natuur van de hoofdstad. Wolhandkrabben (vooral door de Chinese Amsterdammers gewaardeerd om hun fijne smaak) in de grachten, slechtvalken die broeden in de schoorsteen van een afvalverbrandingsoven, rugstreeppadden in het Westerpark, ringslangen op IJburg en rode Amerikaanse rivierkreeften, gewoon op straat in de Watergraafsmeer, - het huppelde, kroop, kronkelde en fladderde in een multicultureel dierencarnaval over het scherm.
Omdat de bezuinigingen niet alleen in de mensenzorg toeslaan maar ook de dierenopvang genadeloos treffen kochten we een dvd en deden een donatie. Als u ook vindt dat dieren niet onder politieke klimaatsverandering zouden moeten lijden kunt u hetzelfde doen. Mijn dochter zal u dankbaar zijn.

Giro: 5859600
De Toevlucht
Bijlmerweide
1103 RR Amsterdam

(foto: Maria van Spaendonck)