vrijdag 30 september 2011

OLA

De avond valt ongewoon snel. Er steekt een wind op vanaf de zee die de geur van jasmijn en dama de noche met zich meedraagt. De cicaden zingen doordringend. Op de gestucte muren van de portico kruipt een gekko. In de verte in de campo blaft een hond. Ik steek een pijp van olijfboomhout op die ik gekocht heb in San Roque, een moors, glanzend wit bergstadje, waar ik de vreemdste etalage heb gezien van mijn leven: achterin hing een collectie rugtassen met opschriften als 'taikwondo', voorin op een verschoten rood satijnen kleedje stond een krakkemikkige collectie kerststalbeelden opgesteld. Meer niet. Over deze en andere zaken bericht ik u graag aanstaande dinsdag. De komende dagen zoek ik nog soelaas voor de Amsterdamse trubbels en strubbelingen in het uiterste zuiden van Spanje. !Ola!

dinsdag 27 september 2011

PILLEN

Het voelde alsof ik de handdoek in de ring gooide. Ik zat tegenover de dokter en vertelde dat ik er alle technieken die ik had geleerd op los had gelaten. Ik leefde regelmatig, deed aan yoga, zwom, liep en mediteerde, communiceerde open met mijn medemensen en bezocht een praatgroepje. En toch steeg als een grondnevel de bedruktheid op, de laatste tijd soms zo erg dat hij me het zicht benam. Ik had zo gerekend dat in het nieuwe seizoen alles wel op orde moest zijn. Dat het werk me mee zou slepen en dat ik uiteindelijk de begeerde vaste Sitz im Leben zou verkrijgen. Het leven zonder drank zou vrucht gaan dragen. De lente en de zomer waren vingeroefeningen geweest, nu kon het spel beginnen. Niet dus. De dokter bekeek mijn status. ‘U bent een veel sterker mens dan een jaar geleden.’ Ik moest het beamen. ‘U heeft veel geleerd en doet het volgens mij uitstekend. Maar er zijn fysiologische factoren waar we geen greep op hebben. In zo’n geval zijn er gelukkig die pillen, om je basisstemming wat op te krikken, en je weerbaarder te maken.’ Ik knikte. Ik wist het, had het voorzien, en had al vrede gesloten met het idee. Met het gemengde gevoel dat capituleren geeft, een mix van verslagenheid en ontspanning, pakte ik het receptje aan. Even later zat ik op het terras van Wildschut. Ik keek op de bijsluiter of er nog nieuwe bijwerkingen waren ontdekt. Nee. Het gebruikelijke ontmoedigende rijtje van duizeligheid tot gebrek aan libido. Geen boeiende lectuur. Ik sloeg de krant open. Daar las ik de necrologie van Harry Muskee. Ik bedacht dat ik eigenlijk over hem had willen schrijven. Toen ik zijn kop zag wist ik weer waarom ik dat plan had opgegeven. Ik had een mooie jeugdherinnering aan het optreden van Cuby and the Blizzards bij ons op school. Maar het was toch vooral de gitarist geweest die me zo had geïnspireerd dat ik mijn cavia naar hem genoemd had: Eelco Gelling. Muskee had een stem met de expressie van krijt op een schoolbord, maar zijn Drentse Engels en zijn valse noten kon ik hem maar moeilijk vergeven. Toch dacht ik met warmte aan zijn troostrijke liedjes over depressie. Through the window, of my eyes... neuriede ik zachtjes. Ik lepelde het schuim van mijn koffie verkeerd. De ochtendmist was opgetrokken en ik genoot voor het eerst, voorzichtig nog, van het nazomerse weer dat we deze dagen hebben.

vrijdag 23 september 2011

OPERETTE

Nadenken is ouderwets, primair reageren is in. Wie nadenkt, weet het niet goed. Wie onmiddellijk zijn antwoord klaar heeft, is zeker van zijn zaak. In een democratie kiest het volk zijn leiders. Willen die leiders gekozen worden, dan zullen ze in de smaak moeten vallen bij het volk. Zo zie je genuanceerde intellectuelen zich in bochten wringen om een kordate, volkse toon aan te slaan. Moet dat nou echt? Ik vind het een treurig gezicht. Het doet me soms ernstig twijfelen aan de verkieslijkheid van een democratisch bestel. Wat zei Frank Zappa ook al weer? ‘Never stoop down to your audience, try to lift them up to your own level instead’.
U heeft zich de laatste dagen waarschijnlijk ook verbaasd over de omgangsvormen van onze politieke elite. Voor de Venloër cirkusaap Wilders is primair reageren een natuurlijke zaak. Maar als Cohen hem omwille van het meekijkende volk op soortgelijke wijze van repliek moet dienen wordt zijn vriendelijke, behoedzame muizenkop een boeventronie uit een slapstickfilmpje. Moet een man die zo fijnzinnig en scherp kan denken zich verlagen tot onhandige operettegebaren terwijl hij bozig uitroept: ‘Ach man, hou toch eens op!’? Blijkbaar: het politieke schellinkje dwingt hem ertoe. Het vervult me met plaatsvervangende schaamte. Maar nog veel beschamender vind ik het geposeerd ontspannen populisme van Mark Rutte. Ik geloof niet in de onfeilbaarheid van de boven ons gestelde autoriteiten, en verlang dus ook geen superieure ontstegenheid van ze, maar een beetje distantie is wel zo prettig. Als onze minister-president in een officieel debat als een aangeschoten corpsbal staat te roepen ondermijnt dat beslist het schamele geloof in het gezag dat me nog rest.
Vroeger vond ik fatsoenlijke mensen saai. Nu blijkt dat een luxe ergernisje. Waren ze er nog maar, de saaie, fatsoenlijke politici. Ook al deed hij me aan mijn Delftse oudtante Annie denken, met zijn uitgestreken, wat schaapachtig-goeiige kop en zijn zorgvuldig weggepoetste volkse tongval, en al verdacht ik hem ervan zijn pink omhoog te houden als hij zijn kopje thee dronk bij de Koningin, ik verlang hevig terug naar Wim Kok.

dinsdag 20 september 2011

DUCKJES

Sommige vrienden van me zeggen dat het ook iets moois heeft als de kinderen het huis uitgaan. Ik zie dat niet zo. Ik zie alleen maar gemis en verandering. En ik houd niet van verandering. Om toch een positieve draai te geven aan dit proces van verschraling ontruim ik dezer dagen de kamer van mijn dochter. Daar moet mijn werkkamer komen. In een visioen zie ik mezelf zitten aan mijn antieke bureau, met uitzicht op de bomen van de binnentuinen, omringd door rijen boeken. Al die boeken die nu ordeloos over het huis verspreid zijn, zullen daar, keurig in het gelid en alfabetisch gerangschikt, een heuse bibliotheek vormen. Ik hoef mijn arm maar naar links of rechts uit te strekken om het benodigde deel te pakken. Alleen voor de bovenste rijen heb ik een krukje nodig. Tussen dat droombeeld en de huidige toestand staat me nog wel wat te doen. Vandaag ben ik bezig geweest met de strips. Mijn dochter had uit Spanje laten weten dat alles weg kon. Maar dat is natuurlijk onzin. Stoere praat, waar je spijt van krijgt. Uit de meters gekleurd papier viste ik dus eerst de boekjes: Suske en Wiske, Asterix, Kuifje. Daar maakte ik keurige stapels van, voor in die bibliotheek. Vervolgens de jaargangen Turtles, Dinosaurus!, Dieren, Fancy en andere tijdschriften. Dat ging nog. Daar zou ik misschien wel een liefhebber voor vinden. Maar nu werd het moeilijker. Duckjes. Kilo’s en kilo’s. In alle staten van redelijk in tact tot verfrommeld, gescheurd en kaftloos. ‘Wegmieteren, ongezien!’, zei mijn doortastende ik. ‘Ja maar...’, sputterde mijn gevoelige ziel tegen, ‘weet je dan niet meer?’ Mijn dochter heeft een rusteloze geest. Haar gedachten razen ordeloos door haar hoofd en schieten voortdurend alle kanten op. Als kind had ze daar intuïtief een remedie voor gevonden. Als ze tot rust wilde komen las ze strips. Niet een strip, maar een hele stapel. Achter elkaar door, willekeurig wat, maar het liefst Donald Duck of Suske en Wiske. Als de helft ontbrak gaf dat niet. Ze begon gewoon midden in het verhaal. Als ze maar las. Haar bed was een ordeloze leeszaal. De blaadjes puilden onder het matras uit en in het donker onder het bed verzamelden ze stof. Strips waren haar persoonlijke ritalin. Duimend bracht ze uren in de wereld van Donald en Dagobert door, tot ze plotseling in slaap viel. ’s Nachts moest ik dan haar duim uit haar mond halen en de strips uit haar handen loswurmen. Dat alles is ongemerkt voorbij gegaan. Duimen doet ze allang niet meer. Ik weet niet precies wanneer het begonnen is, maar tegenwoordig vervult haar laptop de functie die de strips hadden. Chatten, msm’en, YouTubefilmpjes kijken, Facebooken, bandsites bijhouden, alles gretig door elkaar, terwijl ze ondertussen naar muziek luistert en met een half oog een tv-serie volgt. ’s Avonds leest ze dan nog een bladzij of wat in een favoriet boek en dan valt ze vermoeid in een diepe slaap waaruit ze al vroeg verkwikt opstaat. Naar de strips kijkt ze niet meer om. Moet ik haar kordate raad nu opvolgen en al die oude Duckjes zomaar in de papierbak gooien? Het gaat me aan het hart. Het is net of ik een hele tijd weggooi. Voorbij is die zeker, die tijd, voorgoed voorbij, maar die stapels gekleurd papier daar in die onttakelde kamer doen net of het pas gisteren was.

vrijdag 16 september 2011

GASBALLON


We wilden iets aan Open Monumentendag doen maar hadden geen zin de stad in te gaan. Mijn vriendin bestudeerde de gids. De ingenieurswoning van de voormalige Zuidergasfabriek, dat leek haar wel wat. We staken achter het Amstelstation door om op de weg te komen die naar alle buitensteedse warenhuizen leidt, en gingen scherp naar rechts, door een hek, dat normaal gesloten is. Meteen was ik in het land van mijn jeugd.

In een verwaarloosde tuin vol brandnetels stond een huis dat zo uit Willy Lohmans strip Kraaienhove leek te komen. Kruisspinnen hingen volgevreten in hun web. Klimop slingerde zich over het metselwerk. Het was hoog en rank, met een balkon in de vorm van een halve maan, begrensd door een sierlijke gietijzeren balustrade. Van daar af zag je uit over de Amstel. Hij moet er prachtig hebben gewoond, de ingenieur oftewel de directeur van de toenmalige gasfabriek. Het riante huis is goeddeels nog in oude staat. Het wordt gebruikt door een paar kleine bedrijfjes, die als een soort kraakwacht fungeren. Als de geplande nieuwe woonwijk klaar is, die korte metten zal maken met de brandnetels en de klimop, zal het ongetwijfeld een grondige opknapbeurt krijgen en veel van de charme zal verloren gaan. Maar nu nog konden we even genieten van de tijdloze betovering van vergane glorie.
In deze buurt aan de overkant van de Utrechtse Brug wandelde ik als kind met mijn opa. Ook toen al schilferde de stad daar, maar ik moet de gasfabriek, die in 1965 zijn deuren sloot, nog in bedrijf hebben gezien. Wat ik me heel duidelijk herinner is een glanzende bol, die het gouden licht van de lente weerkaatste, en die een baken was in de wazige verte die zich voor mijn verbaasde ogen ontrolde als ik naast mijn opa over de brug liep. Een gasballon, op zijn plek gehouden door een immense houder.
Thuis speurde ik op internet naar foto’s van de gasfabriek. Ik vond er verschillende, maar op geen ervan was een koepel, laat staan een ballon te zien. Had ik die erbij verzonnen? Had ik mijn opa’s verklaring van het markante gebouw van passende beelden voorzien? Of was er ooit, op een van die verre, veelbelovende morgens, een zeppelin opgestegen, en had ik die twee beelden tot één gesmeed? Gek: de herinnering staat onder vuur, maar het beeld in mijn hoofd is er niet minder werkelijk door.

(Verder is met mijn geheugen niets mis, geachte lezers: nee, ik verwar Erwin Krol niet met Peter Timofeeff. Gisteren zag ik toevallig in een quiz over televisiegeschiedenis oude beelden van de weerman van de NOS, - mét een reusachtige snor. Wat betreft uw andere belangstelling: Het Monster van de Sloterplas heeft het afgelegd tegen Aan de Amsterdamse Grachten en een obscuur lied getiteld ’t IJ. Maar bedankt voor uw steun! Er komt een boek met cd uit waarin alle genomineerde nummers een plaats krijgen, dus de Amsterdamse Nessie leeft voort.)

dinsdag 13 september 2011

BARBIE


Met de jaren verandert de aard van onze genoegens. Spectaculair genot neemt af, klein plezier wint aan belang. Om tv-series waarvoor ik vroeger thuis bleef kan ik tegenwoordig nauwelijks meer glimlachen. Daarentegen verheug ik me iedere dag op het nieuws van acht uur. Vooral als Rob Trip het voorleest, met zijn wat verstrooide, jongensachtige charme. Trip glimlacht verontschuldigend omdat hij ons zoveel ellende te melden heeft, en probeert ons waar mogelijk te troosten. Daarvoor heeft hij één grote troef, die hij als laatste uitspeelt: weerman Erwin Krol. De man die ooit begon met een grote, foute snor en zeker voor die tijd potsierlijke gebaren, maar in de kwart eeuw dat hij dit werk doet precies goed in de vorm is gaan zitten. Zijn met veel gusto gespeelde scènetjes maken een spannend vervolgverhaal van het saaiste gespreksonderwerp van de wereld. Er is maar één journaal en dat is het achtuurjournaal: de andere edities, vooral die van de commerciëlen met twee presentatoren tegelijk, tellen eigenlijk niet, vind ik. Wat ik daarop aan nieuws verneem moet ik eerst bevestigd zien door het achtuurjournaal voor ik het geloof.
Mijn vaste televisieavond is de zondagavond. Bij mijn vriendin in de polder lijkt de boze wereld ver weg en televisie wordt er een exotisch vertier. Na het nieuws kijken we het liefst slow journalism. Bij voorkeur een beetje trage documentaires waarin een vlotte intellectueel door verre landen reist en praat met de bevolking, van politici tot de man op straat. Zondag waren er twee: de eerste ging over het veranderen van het politieke klimaat in Nederland na 11 september 2001. Er was een stemmig muziekje onder gezet, waardoor alle losse gebeurtenissen van de afgelopen tien jaar opeens een soort epische samenhang kregen. Hoogst bevredigend. Daarna volgden we, terwijl we af en toe een handje empeng namen uit de zak die was overgebleven van de nassi, Paul Rosenmüller die door Amerika reist en probeert door middel van willekeurige gesprekken de temperatuur van die natie op te nemen. Dat vangen van de spirit of place door het tonen van op het oog toevallige ontmoetingen bevalt me: conclusies trek ik zelf wel.
We bleven nog even hangen aan BNN. In Spuiten en slikken is iedereen, van het studiopubliek tot de presentatrice, jong en zeer blond. Te gast was een meisje met een oranje gezicht zonder wenkbrauwen dat Barbie werd genoemd. Onderwerp was haar recent ondergane plastische chirurgie. De presentatrice had het daarbij steeds over haar ‘bos hout voor de deur’. Niet eens als platte grap, maar op een toon alsof dat het gewone woord voor borsten is. Toen gingen ze brownies met sperma bakken. Ik zei tegen mijn vriendin dat ik blij was niet in deze tijd jong te hoeven zijn en zette de tv uit. Buiten scheen een prachtige volle maan over de lege polderdreven.

vrijdag 9 september 2011

MONSTER


Er leefde in de Sloterplas, op dertig meter diep/ een prehistorisch monster, dat daar al eeuwen sliep/ omdat het door het water en de tijd verzwolgen was/ het Monster van de Sloterplas/ Maar glimpen van dat monster werden soms wel eens gezien/ op een nevelige najaarsdag of een winternacht misschien/ je zag zijn kop dan in de mist zodat het zeker was/ er huist een monster in de Sloterplas.

Actie genereert actie. Als je geeft krijg je terug. Wil je dat mensen je bellen, dan moet je niet naast de telefoon zitten wachten maar zelf ook eens de hoorn ter hand nemen. Allemaal open deuren. Toch heb ik altijd het gevoel dat het puur mazzel is, als er schijnbaar zomaar een blijk van waardering uit de buitenwereld op me afkomt. Wat in feite mijn rechtvaardige deel is, de beloning voor de energie die ik ergens in heb gestoken, treft me als bizar toeval. Vreemd, want de momenten dat ik verontwaardigd of verbaasd ben over het uitblijven van belangstelling zijn niet te tellen, dus je zou verwachten dat ik anders zou reageren: 'Goed zo. Terecht. Werd tijd.'
Afgelopen woensdag bezocht ik een tentoonstelling over Nieuw-West in het Stadsarchief. Achterin de statige witte zaal van dat indrukwekkende gebouw dat De Bazel wordt genoemd hingen de zwart-wit foto's die ik voor het merendeel al kende, en die het decor van mijn verloren jeugd vormen, netjes gerangschikt en ingelijst.
Ik schudde wat handen. De wereld van mensen die zich over het veronachtzaamde stadsdeel ontfermen is er een die ik het afgelopen decennium goed heb leren kennen. Met een nog maar vage nostalgie keek ik naar een super-8-filmpje. Het jongetje dat me toelachte vanuit de vroege jaren zestig stond naast me: een welgedane vijftiger.
Ik leegde mijn glaasje jus en haastte me door de regen naar de tramhalte. De eerste koorrepetitie van het seizoen stond op de agenda.
Toen ik 's avonds moe maar voldaan thuiskwam sloeg ik Het Parool open. In de bijlage stond een groot artikel over een wedstrijd: Het Lijflied van Amsterdam. Ik voelde een steekje spijt. Bij het begin van die competitie had ik, met de eerder genoemde ambitieuze verontwaardiging, de aanvechting gehad om de samenstellers op mijn eigen aan de stad gewijde oeuvre te wijzen. Nu was het te laat. Het thema van deze ronde, de zevende, was water. Nog terwijl ik, tegen beter weten in, een vonkje verwachting voelde opgloeien vloog mijn blik naar de negende nominatie. Daar stond het echt: Het Monster van de Sloterplas, door Jan-Paul van Spaendonck en kornuiten. Ik moest het drie keer lezen voor ik het geloofde. Ik ging naar de website van de krant en stemde op mezelf. Ik luisterde ook nog even naar het bijgeleverde mp3'tje: een vrolijke en wat rommelige versie: Ruud, Leonie, Martijn, Lucas en ik hadden er een beetje de draak mee gestoken. Later was ik het lied serieuzer gaan zingen, meer als country noir, maar zo kon het ook wel, vond ik.
Ik had me erop verheugd deze drukke dag af te ronden met een Simenon in bed, om dan vredig te gaan slapen. Maar uren later lag ik nog wakker. Het monster maalde door mijn hoofd.

Wilt u me helpen de finale in Carré te halen? Ga dan naar http://parool.nl/lijflied. Klikken op 'Aan de Amsterdamse grachten'. U kunt natuurlijk ook op Jeroen Zijlstra, Louis Davids of Willie Alberti stemmen. Ook best mooi.

dinsdag 6 september 2011

JAPIE KREKEL

Voor zangers heb ik een gevoelige antenne. Ik pik ze er overal uit. Hier in de buurtpizzeria, waar ik met mijn vriendin at, zaten er een paar. Ik boog me over mijn huisgemaakte ravioli met garnalenvulling heen en spitste mijn oren. Al gauw laafde ik me aan het vertrouwde, vloeiende parlando over de twee onderwerpen waar zangers nooit genoeg van krijgen: zingen en zangers. Bij operazangers kun je daar nog auto’s en vrouwen aan toevoegen. Een van het gezelschap, een wat ouderwets deftig heertje, keek nu en dan mijn kant op. Ik had vaag het gevoel dat ik hem moest kennen. Ik verving in gedachten het witte haar door zwart en maakte nog een paar aanpassingen. Ach, natuurlijk: Frans! Uitgerekend zijn stem had me op een dwaalspoor gezet. Vroeger maakte hij die diep en sonoor, zoals jonge zangers doen, nu sprak hij als een gewoon mens. In het jaar dat ik begon te studeren zwaaide Frans net af. Een ernstige, in mijn ogen wereldwijze dertiger, die vóór zijn zangstudie ook een graad in de theologie had gehaald, en op gelijk niveau met de hoofdvakdocenten omging. Hij dronk alleen koffie, want hij had een probleem gehad met de jenever. Ik vond dat stoer maar intimiderend. Alles rond hem was volwassener dan het zangersspelletje dat wij beginnende studenten speelden. Frans was de enige op de zangafdeling van het conservatorium die geen hoed, bontmuts of baret droeg. Niet nodig. Waar wij zwetend naar streefden had Frans al bereikt. Zijn sonore en soepele bariton bezat autoriteit. We spraken zijn naam met een hoofdletter uit. Toen we hoorden dat hij een baan in het Groot Omroepkoor had geaccepteerd, konden we dat nauwelijks geloven. Eeuwig zonde, wij hadden Frans een briljante solocarrière toegedicht. Een koorbaan was toch veel te anoniem voor hem? De jaren verstreken. Zijn naam verloor glans, terwijl de mijne voorzichtig een beetje begon te glimmen. Hij week terug, ik trad naar voren. Mijn optredens werden talrijker en beter. Beter betaald ook. Ik zong voor de radio en kwam nu en dan op tv, en mijn naam stond regelmatig op de affiches te lezen die de muren van het Concertgebouw sierden. Die van hem was voor zover ik wist tot het verleden gaan behoren. Hij zong nog steeds in het koor, en gaf inmiddels les aan het hoofdstedelijk conservatorium, zoveel drong nog wel tot me door. Ik vertelde mijn vriendin over de mensen aan het tafeltje verderop, en vatte in een paar woorden de herinneringen samen die ik hierboven heb opgeschreven. Ze vroeg of ik niet even een praatje wilde gaan maken. Ik schudde mijn hoofd. Wat moest ik zeggen? Ik had als Japie Krekel er een zomer lang flink op los gefiedeld, maar de concertprogramma’s daarvan waren verregend en door de herfstwind meegevoerd. Er kon natuurlijk altijd weer een zomer komen, maar zeker was dat niet. Frans dronk met smaak maar zonder gulzigheid van zijn wijn. Er zou eerdaags een welverdiend pensioen op hem wachten.

vrijdag 2 september 2011

LOS

Voor me stopte een man. ‘Meneer, mag ik wat vragen?’ Hij kwam op me af. Onder het licht van de lantaarnpaal zag ik dat hij nog heel jong was. Halflang haar, een lip piercing in een wat bleek, kinderlijk gezicht. ‘Hoe kom ik in Amsterdam-Zuid?’ Ik wees naar de grond. ‘Dat is hier.’ ‘Ik zoek het station. Als ik dat zie, weet ik de weg verder wel. Ik moet naar Uilenstede.’ Ah! Verse eerstejaars, feestje gehad en de weg kwijt! Ik dacht aan mijn dochter in het verre Maastricht en wees hem de handigste route. Hij bedankte me en fietste een beetje slingerend verder. Het was kwart over drie, ’s nachts. Een kwartier geleden was ik wakker geworden uit een droom waarin ik koffie had gezet, me aan had gekleed, en naar de auto was gelopen. Precies als nu. Maar die student was er niet bij geweest. Alleen de stoplichten van de hoofdkruispunten deden het nog. Ik was de enige op de weg, op twee Marokkaanse jongens op een scooter na. Mijn jongste dochter wachtte me onuitgeslapen op. We zeulden haar reiskoffer naar de auto, zwaaiden naar haar moeder, en reden de stad uit. De A 10 was verlaten. Dit moment hoorde niet bij gisteren en niet bij morgen. Een soort niemandsland in de agenda. Op Schiphol parkeerde ik langszij van de vertrekhal. Alle mensen die ik in de stad en op de weg had gemist leken zich hier op te houden. De sfeer was gespannen. Er werd veel afscheid genomen. Toen ik aan de beurt was omhelsde ik mijn dochter. ‘Ik kom je over een maand opzoeken!’ Ze wuifde. ‘Tot later!’ Door het raam van de hal zag ik haar intens omhoogkijken naar alle borden terwijl ze gehaast voortstapte. Ze leek onzeker over waar ze moest zijn. Ik liep een stuk met haar mee, aan de andere kant van het glas. Ze zag me niet. Ik overwoog haar te bellen, maar besloot dat maar niet te doen.