vrijdag 29 juli 2011

FOR SOPHIE'S MUM

Het is een vreemde tijd. De maand juli heeft volgens de normen die de KNMI daarvoor heeft opgesteld niet één zomerse dag opgeleverd, maar toch is het zomervakantie. Vacare betekent ‘leeg zijn’, en ja, ik voel me deze dagen alsof ik in een ontruimd gebouw rondloop, in een geëvacueerde stad. De omgeving heeft haar betekenis verloren en ligt erbij als een decor... voor wat? Er speelt zich niets meer af, de regisseur is op reis, de toneelmeester absent, de acteurs zijn op tournee naar andere continenten. Alleen de toneelknechten en de technici zijn er nog. De winkels zijn open en in Wildschut kan ik nog gewoon een kop koffie krijgen. In deze leegte kunnen ongewone associaties, verlokkende maar gevaarlijke gedachtesporen en onwelkome herinneringen vrij hun gang gaan, bij gebrek aan toezicht. Gisteren moest ik opeens denken aan de moeder van Sophie. Sophie was een Schotse vriendin van ons, een expat. Onze kinderen zaten samen op school. Toen haar man zijn specialisatie als kinderarts in Amsterdam had afgerond gingen ze terug naar Malawi, waar Eric geboren was, en waar hij werkte in een ziekenhuis. Maar de zomers brachten ze door in hun tweede huis in Schotland. Daar zochten wij ze in 1995 op. De glen waarin hun huis Braeantra lag was naar Nederlandse norm totaal verlaten, maar vergeleken bij de omliggende woestenij van het hoge Noorden een oase van bedrijvigheid. Je kon daar in the highlands tientallen mijlen rijden door bergen en bossen zonder meer tegen te komen dan een half vergaan schapenkarkas langs de weg. Op een warme middag lunchten we bij onze vrienden in de tuin. Het gesprek kwam op muziek. Sophies oude moeder was een cultureel dametje, haar broer was een beroemde koordirigent. Ze vroeg me of ik niet iets wilde zingen, er werd alvast een gitaar uit het huis gehaald. Ik weigerde, eerst glimlachend, maar, toen ze bleven aandringen, met een ongemakkelijke koppigheid. Ik stond in die tijd op het standpunt dat je in de vakantie los moest komen van je werk. De oude dame was te beleefd om er een punt van te maken, maar ik zag dat ze teleurgesteld was. Zit je in de rimboe, snakkend naar enige afleiding, heb je een zanger als gast, en wil die niks zingen! Het voorval heeft me altijd dwars gezeten. Ik kan niet meer begrijpen waaruit die principiële weigering voortkwam. Muziek is er toch om mensen een plezier te doen? Nu zou ik maar al te graag op verzoek een lied zingen, maar wie wil er een lied van een oude Rookzanger horen? Ja, misschien mijn vriendin, uit medelijden. Ik denk dat ik werk en plezier toen niet kon verenigen, en daardoor strikt gescheiden moest houden. Blijkbaar was ik onzeker over de betekenis van mijn werk en telde het alleen, als ik er ook vakantie van kon hebben. Je vraagt een boekhouder toch ook niet in zijn vakantie om even je boekhouding voor je na te zien? Zo verdedigde ik me die middag tegen mijn Schotse vrienden. Als ik mijn dagboek van die tijd erbij haal, en zie hoeveel optredens ik had, wat ik allemaal niet deed, begrijp ik absoluut niet waaruit die onzekerheid voortkwam. Ik moet de lat onnatuurlijk hoog hebben gelegd en ziekelijk gefixeerd zijn geweest op carrière maken. Ik realiseerde me toen niet dat carrière gewoon Frans is voor levensloop. ‘Het is mooi als je van je hobby je werk kunt maken’, heb ik vaak gehoord. Ik vond dat altijd een onzinnige opmerking. Die mensen hadden geen idee van de strijd en de pijn die het kostte om iets te betekenen in de muziek. Nu, zo’n vijftien jaar na die middag in Braeantra, ben ik het volkomen met ze eens. De moeder van Sophie is waarschijnlijk allang dood, maar ik zou er heel wat voor geven om alsnog voor haar te kunnen zingen. Ik zou het niet bij één liedje laten, maar naar hartelust galmen, tot ze me verzadigd de mond zou snoeren. En dat ik de teksten niet helemaal precies wist en wel eens een verkeerd akkoord aansloeg op die afgeragde gitaar, zou me niks kunnen schelen. This one is for you, mrs Barrowcliffe! Schubert? Fauré, Caccini? Of toch liever iets Napolitaans? U zegt het maar.

dinsdag 26 juli 2011

SILO8


Boomtoppen zwiepen heen en weer in de donkere hemel. Hoog boven mijn hoofd vliegt een man. De kabel waaraan hij hangt is nog net zichtbaar, de hijskraan niet. In het licht van de schijnwerper schittert het wapperende kralengordijn van de regen.
Wij zitten droog op de tribune, een fleecedeken over onze knieën. Voor het derde jaar op rij bezoeken we de voorstelling van VisàVis, een Dogtroepachtige toneelgroep die theater op locatie maakt in de wildernis rond het Almeerder Zand. Silo8, heet de voorstelling. We genieten van hoogwerkerscapriolen en het pyrotechnische spektakel van explosies en brandende en vallende torens, een uit de bush opduikende Surinaamse drum- en dansband in kakelbonte klederdracht, en tal van andere oogstrelende vondsten. Mijn dochter joelt en fluit op haar vingers als bij een popconcert.
Ondertussen speelt zich een aandoenlijk verhaal af over de onuitblusbaarheid van de vonk van menselijke levenswil. Monddood gemaakte bejaarden in een als een fabriek gerund tehuis in de toekomst komen in opstand tegen hun lot, en het management, in de persoon van de demonische doctor Wolf, moet het onderspit delven. Het bejaarde geheugen blijkt niet blijvend gewist, en een resterende sprank van verzet is uiteindelijk voldoende om, eenmaal aangewakkerd, het hele cynische complex (Silo8) in vlammen te doen opgaan. Het slotbeeld, een roze uitgelicht vliegend schip dat langs de onheilspellend donkere herfsthemel van Almere vaart, is van een onaardse schoonheid.
Het publiek klapt en juicht, en begeeft zich vrolijk en voldaan door de neerstromende regen naar de overdekte bar. Naast me probeert een man tegen de wind in een pijp op te steken. Ik herken het logo, Savinelli. We grinniken en hebben de korte, rituele pijprokersconversatie over ‘de laatsten der Mohicanen’. Binnen brandt het vuur lekker in de houtkachel. De regen klettert op het zeildoek neer. Het is er druk. In het geroezemoes raak ik in gesprek met een van de spelers. Hij blijkt ook zanger te zijn, we praten even over de Winterreise. Er komt een vrouw bij ons staan: een zangeres met wie ik in een opera heb gewerkt. Kreetjes van herkenning en klapzoenen. Zoals dat onder acteurs en zangers gaat, is er al gauw een andere, afwezige collega gevonden om als lijdend voorwerp van roddels te dienen. Die en die heeft een verhouding met die en die. Grote ogen, veelbetekenende gebaren, diepe, vibrerende stemmen. Zouden ze ook zo over mij praten, soms, of ben ik al uit het collectieve geheugen gewist?
In de auto terug ben ik dromerig en stil. Ik heb heimwee naar het theater.

vrijdag 22 juli 2011

POPGESCHIEDENIS


Op straat kwam ik Oskar tegen. Ik liep met hem mee naar zijn huis voor een kop koffie. Hij liet me zijn nieuwe elektrische gitaar zien. Als mijn zoon er niet bij is durf ik zo’n ding wel te bespelen, dus even later zat ik gezellig te jammen. Oskar vertelde dat hij vroeger, toen hij in Londen woonde, bevriend was geweest met Mick Fleetwood en Peter Green, de kopstukken van de beroemde bluesband Fleetwood Mac. Toen Green plotseling opstapte, zat drummer Mick Fleetwood met de handen in het haar. Op een avond zaten ze met zijn drieën te drinken, Oskar, Mick en Eric Clapton. Clapton pingelde wat op een gitaar, Oskar en Mick spraken over de muzikale toekomst. Hoe moest het verder met Fleetwood Mac zonder wondergitarist Peter Green?
‘You can go your own way,’ sprak Oskar zonder er bij na te denken.
‘That’s a great line for a song,’ reageerde Mick Fleetwood. De rest is popgeschiedenis.
Kijk, zo’n verhaal riekt naar een romantisch verzinsel, op een verregende morgen in het keurige Amsterdam-Zuid van 2011. Dat Oskar met zulke legendarische muzikanten is omgegaan, geloof ik wel: ook nu nog begeeft hij zich in de kringen van de artistieke bovenbazen. Maar was hij ook de verzwegen coauteur van een grote wereldhit? Hm. De heren zullen wel flink in de whisky gehapt hebben op die verre avond in Londen, en Oskar zal uit diverse losstaande herinneringen later wel deze compacte mythe hebben gesponnen. Zo gaan die dingen.
Aan de andere kant... het kón waar zijn. Ik wist dat de ontstaansgeschiedenis van liedjes vaak van toevalligheden aan elkaar hangt. Was het slechte gebit van diezelfde Eric Clapton niet de inspiratie geweest voor Savoy Truffle van The Beatles (zie hier)? Ik was al met al geneigd mijn vriend te geloven. Ik speelde een bluesloopje op zijn Taiwanese Telecaster en stelde me voor dat ik, over de grenzen van tijd en ruimte heen, op de plek van Eric Clapton zat. Dat gaf me een troostend gevoel van de verbondenheid van alle dingen.

dinsdag 19 juli 2011

DE MAN MET HET PIJPJE

Soms is het goed om met een gewoonte te breken. In Wildschut besloot ik om binnen aan de leestafel te gaan zitten, in plaats van buiten op het terras. Daardoor kon ik het volgende horen: ‘Die koffie verkeerd? Die is voor de man met het pijpje.’
Ik draaide me om. Ze zagen me. Een gegeneerd gegiechel brak los. Als ze niet zo’n gezonde kleur hadden gehad, daar achter de bar, zouden ze waarschijnlijk zichtbaar gebloosd hebben. Een van de meisjes kreeg een reprimande: ‘Je moet ook niet zo hard praten.’
Ik stelde haar gerust: ‘”De man met het pijpje”...dat klinkt beter dan “die grijze baardaap”, toch?’
De waarheid is dat ik gevlijd was. Het is wel fijn om een bijnaam te hebben. Je wordt gezien, je bestaat. Ook als je er niet bent, spreken ze over je. Het is een minieme roem, maar het is iets.
Ik sloeg Trouw open, las de column van Rob Schouten, het weerbericht en een interview met de dichter Robert Anker, lepelde het laatste schuim uit mijn glas en stond op om af te rekenen. Het barmeisje lachte van oor tot oor. ‘Die koffie verkeerd krijgt u van ons. Dat is om het goed te maken.’
Ik hoor vaak negatieve opmerkingen over het grootsteedse horecapersoneel, maar ik heb andere ervaringen.

zaterdag 16 juli 2011

SCHOOLREISJE


Soms valt het mee. Ik had een opname gekregen van het concert, die ik meteen in mijn binnenzak wegborg, om veel later misschien eens af te spelen. Maar in de auto onderweg naar Limburg spraken we uitvoerig na over het optreden en ik kon mijn nieuwsgierigheid toch niet bedwingen. En wat bleek? De microfoon had de avond heel anders onthouden dan ik. Een volle, zekere bariton klonk vanuit de speakers. Mijn humeur steeg met sprongen en dit schoolreisje kon niet meer stuk.
Waarom we daar waren, in Limburg, en wat we daar deden eist een langer verhaal dan hier op zijn plaats is, dus ik zal me beperken tot een paar observaties die u misschien interesseren.
In Epen maakten we een lange wandeling door het Geuldal. De regen hield zich koest, de hekjes die de wandelpaden ontsloten knarsten lekker. Op een groene heuveltop in de verte ontdekte ik met een soort warme herkenning het glanzend witte gebouw waar ik de vorige herfst had doorgebracht. Nu liep ik hier rond als vrij man, iets wat ik me tijdens die maanden in de kliniek moeilijk had kunnen voorstellen.
Na allerlei omzwervingen bereikten we Maastricht, waar we zaken te doen hadden. Hoe is het om als niet meer drinkende alcoholist op te trekken met een drinkende reisgenoot? Ik zal u iets vertellen over Luis. Hij is een telg uit een nobele Madrileense familie, en doet sinds zijn vijfenveertigste in het geheel niets meer. Hij moet ooit een verantwoordelijke baan bij de E.U. in Brussel en Luxemburg hebben gehad, maar sinds de vroegtijdige beëindiging daarvan verdiept hij zich vooral in het verleden en in zijn eigen gedachten. Hij breviert eindeloos in dezelfde geschiedenisboeken en loopt in een kalm tempo rond over de wereld, bekijkt haar met milde verbazing. Het plezier dat hij daaraan ontleent is lauw, een mengsel van vage geamuseerdheid en bespiegelende weemoed.
Als we ’s avonds in een restaurant zitten, beginnen zijn flegmatieke grijze ogen iets op te lichten. Na het derde glas Argentijnse chardonnay keert zijn innerlijke monoloog zich naar buiten, en zijn losse opmerkingen rijgen zich aaneen tot een lezing, waarin talrijke Spaanse veldheren en Bourgondische dan wel Habsburgse vorsten figureren. Hij zit naast me, en uit mijn ooghoek zie ik hem opeens, in één vloeiende beweging, een halve liter whisky uit zijn handtas pakken, om er zijn lege waterglas mee te vullen. Niemand heeft het gezien. Maar mijn blik is overgevoelig voor zulke dingen. Ik ben geschokt, en tegelijk geamuseerd over mijn schrik, die me als hypocriet voorkomt. Was ik niet ook zo? Heel wat zakflaconnen hebben me geholpen stand te houden temidden van in trager tempo drinkende disgenoten. Even een slokje om me op te peppen. Ook Luis sprankelt na deze brandstofinname weer even. Zijn vrouw bedot hij evenmin als mij: ze verdiept zich in een toeristengids. Op de hotelkamer zal wel het een en ander worden uitgesproken.
De volgende dag vliegen onze vrienden terug naar Spanje. Wij verlaten de snelweg om een bezoek aan mijn vader te brengen. De zon is terug. We zitten in de tuin en mijn vader, inmiddels vijfentachtig jaar oud, bekent dat hij de laatste tijd bij uitzondering wel eens iets meer drinkt dan zijn dagelijkse twee glazen wijn. ‘Soms een derde, en ja, ook wel eens een vierde! Het blijft uitkijken met die drank. Gevaarlijk spul. Je kunt er maar beter helemaal niet meer aan beginnen.’ Bij het afscheid halen we herinneringen op aan drankgelagen van vroeger. ‘Zo leuk was dat allemaal niet,’ besluit ik halfhartig.
In de auto, rijdend door de gouden landschappen van de zomeravond, voel ik even het verlangen om de cd van het optreden nog eens te beluisteren. Die had de heenreis zo opgevrolijkt! Maar het is met dit soort zelftoegeeflijkheid net als met die andere zelfverwennerij: je moet ermee uitkijken, het blijft gevaarlijk. Dus zingt Van Morrison terwijl we Amsterdam binnenrijden.

dinsdag 12 juli 2011

ZELFKRITIEK

Ik had stiekem weer ambitie gekregen, ik was gaan verlangen naar het gevoel van triomf dat hoort bij goed gelukte optredens. ‘Ik ben er weer,’ dacht ik. ‘Ik wil weer on top of the world.’ 
Het optreden kwam. Ik was nerveus. Daarna was er opluchting maar vooral teleurstelling. Ik ben inmiddels vijfenvijftig. De adrenaline, het boven jezelf uitstijgen, de kick, het bleef allemaal uit. Ik haalde de hoge noten nèt. De mensen vonden het mooi, maar ik niet. 
Dit gemengde gevoel van ‘zie je wel? Maak je niet druk... Het is voorbij...’ en ‘ja maar... er waren momenten dat die oude vorm voor het grijpen lag... gewoon nog wat meer oefenen!’ was verwarrend. Wat daarmee te doen? Ik wist het echt niet. Niets leek dit op te kunnen lossen. Ik aarzelde tussen berusting en opwinding. Als ik eraan dacht dat uit te leggen werd ik bij voorbaat moe. Dan moest ik mijn hele leven uitleggen. Ik zat voor de tv en keek naar een natuurprogramma, maar mijn gedachten waren elders. Ik sliep slecht. 
De volgende morgen dwaalde ik door de Pijp. Ik had naar een vriend willen gaan maar weer hield een soort diepe moedeloosheid me tegen. Er was zoveel uit te leggen. Te veel. Ik wilde liever vergeten. Mijn hoofd schoon laten waaien, een beetje om me heen kijken. 
Ik streek neer op een terrasje. Uit de wind, ver van het stadsgewoel. Rode luifel. Kleine straatjes. Drie stroblonde fletse Britse vrouwen bogen zich over witbier en clubsandwiches. Een van hen was hoogstens elf jaar oud. Haar toon was wijs en intellectueel, afgezien van het Amerikaanse like dat ze kwistig door haar volmaakte zinnen strooide. Een taxi stopte om een klant op te pikken, die net zo’n Panama had als ik. Het enige verkeer, afgezien van de fietsen. Ook het terras was stil. Verder zat er alleen een typische buurvrouw: vroeger zo te zien dagelijks aan het bier, nu met een kindje in de wagen en aan de koffie en de Telegraaf. Het weer was warm en zonnig, vakantieachtig. Ook ik probeerde me zo te voelen. Daarna betrok de lucht en dreigde er regen. Ik bestelde een broodje met citroenkip. Geen idee wat dat was, maar het trok me aan. De nevel van mijn gepieker was wat opgetrokken. Ik voelde eigenlijk alleen nog maar vermoeidheid. Het liefst wilde ik me op die bank langs de oude gevel oprollen, op die bolle witte kussens, en slapen. 
In de kliniek hadden ze ons proberen bij te brengen dat je de lat niet te hoog moet leggen. Dat het gaat om de aandacht die je geeft aan wat je doet. Die moet maximaal zijn. Het resultaat is een tweede. Daar moet je je vooral niet op blindstaren, wil je een gelukkig mens worden. Maar stoppen met die improductieve zelfkritiek, dat blijkt soms nog moeilijker dan stoppen met drinken.

vrijdag 8 juli 2011

JAN KUSTERS



De intercom zoemde.
‘Pakje voor u.’
Zonder speciale verwachtingen sjokte ik naar beneden. Pakjes zijn altijd voor mijn kinderen, en bevatten alles van T-shirts met opdruk van Japanse bands en 17e eeuwse sierkorsetten tot elektronische effectpedalen, met afzenders van overal op de globe. Dat is wel mooi van internet: het heeft de ouderwetse briefpost de nek omgedraaid, maar er wel iets tegenovergesteld. Als je maar vaak genoeg op de bestelknop drukt kun je altijd in blijde afwachting zijn van de postbode.
Ik had alleen een ontbrekend deeltje Maigret in het verschiet, besteld via Boekwinkeltjes.nl, maar dat kon gewoon door de brievenbus. En toch was het zware, vierkante pakket voor mij! Nieuwsgierig zocht ik naar de afzender. Jan Kusters, Sittard.
Jan. Hem ken ik ook dankzij het wereldwijde web. Hij is de maker van een site over pijproken die ik vaak had gelezen, met rode oortjes, totdat ik de stoute schoenen aantrok en contact met hem zocht; die drempel is heel laag, met het medium. Na een aantal mails over en weer volgde een afspraak.
Jan is een aparte. Het zou gemakkelijk zijn hem als excentriek te bestempelen. Hij is niet van deze tijd, ogenschijnlijk. Zijn natuurlijke habitat is de negentiende eeuw. Hij zoekt de leefstijl van een Britse vrijgezel in pak weg 1880. Een ongevaarlijke gek, ben je geneigd te denken als je zijn portret ziet.
Maar pijproken en de gentleman spelen is slechts een deel van wat Jan op de been houdt. Zijn uitgebreide homepage doorwandelend kom je allerlei sferen tegen waarin Jan zich hartstochtelijk beweegt. We zien hem met opperste concentratie een Japanse theeceremonie volvoeren. Jan doet aan vliegeren en modelbouw. En berijdt een motor, waarop hij eenzame tochten door Noorwegen of Schotland maakt, met als enige gezelschap The Lord of the Rings, zijn camera en zijn schildersbenodigdheden. Want dat is Kusters in de eerste plaats, ook qua opleiding: fotograaf en beeldend kunstenaar. Hij houdt een blog bij waarop we van week tot week zijn vorderingen zien. Het werkproces met name interesseert hem. Eigenlijk in alles: hij is een homo faber. Een maker van dingen. Het ene gedaan, wacht het andere hem al lokkend op. Verveling, lijkt het, kent deze duizendpoot niet. En van alle aspecten van zijn leven doet hij verslag op internet, en zo maakt hij van zijn leven zelf een beetje een kunstwerk.
Wat me daarbij enorm bevalt is het pretentieloze plezier in wat hij om handen heeft. Hij geniet intens van zijn hobby’s (want dat zijn het, hij heeft ook een fulltime baan, naar het schijnt). Een bezoek aan Jans site kan me als een digitaal bruistabletje van een venijnige aanval van cultuurpessimisme genezen. En als ik hem excentriek noemde, moet u dat vooral niet opvatten als wereldvreemd: Kusters staat met beide benen op de grond. Zijn korte, maar brede gestalte wortelt stevig in de aarde, al zijn romantische fantasieën ten spijt.
Boven opende ik het pakje. Niet haastig, maar, Jan indachtig, met een degelijk Zwitsers zakmes. Het bevatte een stapel linografieën van modellen uit Jans pijpencollectie, prachtige prenten in zwart-wit. Een veel te gulle wedergift voor die paar cd’tjes van mezelf die ik hem eens had gestuurd. En een prachtig en passend geschenk om te vieren dat Rookzanger vandaag of morgen zijn 10.000e bezoeker mag verwelkomen.

dinsdag 5 juli 2011

KOPPOTERS


Voor mijn blog krijg ik niks betaald. Het is een hobby van me, maar wel een die ik nodig heb voor mijn geestelijk welzijn. Zoals het met zoveel hobby’s is gesteld: het maatschappelijk nut is niet of nauwelijks aanwezig, de persoonlijke noodzaak des te meer. Ik heb dus als schrijver niets te maken met subsidies en cultuurnota’s, maar dat wil niet zeggen dat die me koud laten. En in mijn échte beroep, dat van musicus, voel ik de schrale noordenwind van bezuiniging wel degelijk opsteken, en huiverend trek ik mijn jas alvast wat dichter om me heen.
Het liefst zou ik een vlammend essay schrijven over de cultuurpolitiek van Halve Zoolstra en de zijnen, maar helaas, ik zie te veel kanten aan de zaak om tot een eenduidig oordeel te komen. Ik lijd aan een relativerende besluiteloosheid die soms ten onrechte voor wijsheid wordt aangezien. Wik en weeg zonder dat de weegschaal ooit doorslaat. In een Mars voor de Beschaving zult u me ook niet gauw zien meelopen. Ik houd niet van marsen, of ze nu links of rechts gaan, en weet ook niet zo precies wat beschaving is. Bovendien heb ik eerlijk gezegd niets toe te voegen aan wat ik van anderen gelezen heb: veel wél bezoldigde columnisten hebben overtuigend geschreven over de op handen zijnde bezuinigingen, veel beter dan ik dat kan.
Om toch iets te doen, hoe gering ook, wilde ik me aansluiten bij het ludieke protest van een aantal Nederlandse cartoonisten: die lieten gisteren hun vaste krantenstrip verschijnen met koppoters in de hoofdrol, met als tekst: ‘Verdorie, de bezuinigingen op de kunst treffen ook onze strip.’ Ik zou, uit solidariteit, een blogje maken dat ongeveer zo ging:

Rookzanger gaat naar het café. Op het terras drinkt hij koffie en denkt aan van alles. Aan wat precies, dat kunt u zelf wel invullen, u bent daartoe net zo goed in staat als ik, voor wie het ook maar een hobby is. Nadat zijn gedachten tot een redelijk samenhangende conclusie zijn gekomen gaat Rookzanger weer naar huis. Ondertussen heeft hij ook wat van zijn omgeving gezien en notitie genomen van de weersomstandigheden.

Toch maar niet gedaan. Of eigenlijk bij deze toch ook weer wel, als u me begrijpt. Ik vergat nog te melden dat Rookzanger op het terras een pijp stopte met een fijne tabak. Hoe lang hij dat nog kan betalen is maar de vraag.

zaterdag 2 juli 2011

D'ARTAGNAN

De toekomstige huisbaas van mijn dochter bleek een veertiger met een staartje en een oorringetje. ‘Dag meneer de troubadour,’ groette hij me. Hij had me gegoogeld. Hij bleek erg geïnteresseerd in de opleiding die Rosanne gaat doen aan de Toneelschool van Maastricht. Kostuumontwerp. Zelf mocht hij zich ook graag verkleden. Kon mijn dochter geen trouwjurk maken? Zijn vriendin en hij gingen trouwen en wilden dat in middeleeuwse stijl doen. In hun vrije tijd waren ze lid van een vereniging die historische veldslagen naspeelt.
Ik had die club wel eens aan het werk gezien in Flikken Maastricht. In die stad lijken ze erg van de archaïsche pracht en praal van traditionele functies te houden. De clerus loopt er in vol ornaat op straat, en je kunt er zelfs volwassen padvinders in groepjes aantreffen. Mooie uniformen, glimmend koper, het gedijt goed in de zuidelijke zon die al aarzelend over de Maasstad straalt.
Maar bij historische reconstructies van krijgsgeweld moet ik toch vooral denken aan Monty Python. Een plattelandsvrouwenvereniging, The Batley Townswomen’s Guild, voert The Battle of Pearl Harbor op. We zien muisgrijze dames met malle hoedjes die zich aan twee kanten van een modderig veld opstellen. Er klinkt een fluitsignaal. De vrouwen vliegen elkaar aan en proberen, gillend en wild uithalend met hun handtasjes, elkaar de modder in te werken.
’s Avonds zaten we op het verwarmde terras van Het Wapen van d’Artagnan, tegenover de Onze Lieve Vrouwekerk. We aten er uitstekend. Knien op z’n Maastreechts. Naast ons zaten twee zorgvuldig geklede mannen, een schuchtere knappe zwarte en een lelijke maar zelfverzekerde witte. Ze ontmoetten elkaar voor het eerst, en er werd gezocht naar onderwerpen. Het eerst was de wijn aan de beurt, die met zorg besteld was, en vandaar wijn en drinken in het algemeen. Op clichés werd niet gespaard.
Over een glooiend klinkerstraatje tegenover het terras naderde een processie. Mannen in uniform en purperen jurken droegen vaandels, kaarsen, een Mariabeeld. De zwarte man was ontroerd. De witte vroeg: ‘hoe kan je nou wel in Maria geloven en niet in God?’ Ze hadden een stevig onderwerp te pakken. Misschien werd het wel wat met hun date. Bij het afrekenen ging ik het restaurant binnen. Het restaurant was iets te chic, ik iets te shabby. Er hing een enorm schuttersstuk. ‘Is de historische d’Artagnan niet gesneuveld bij het Beleg van Maastricht in 1672?’ vroeg ik langs mijn neus weg. De kelner keek me verbaasd aan. ‘U bent de eerste die dat weet.’ Blij om mijn triomfje liep ik naar buiten. Op de terugreis waren er mooie luchten.